Bakken, bakken, bakken.. bij KSART krijgt u de "taste of art" te pakken!
Welkom, voordat u kunt inloggen zet uw cookie instelling aan.
Nieuwe kunstvorm gevonden? Voeg nu een nieuwe kunstvorm toe!
Ruiterkostuum voor vrouwen, in zwang sinds de 18e eeuw, met zwart als meest voor de hand liggende kleur. Bestaande uit zware wollen rok, met inzet om de benen ook in amazonezit te bedekken. Was lang meest mannelijke uitdossing in de vrouwelijke garderobe. De bovenkleding voor het bovenlijf zijn overeenkomstig aan formele kleding voor de man: jasje, overhemd en eventueel gilet.
19e en vroeg-20e eeuwse badkleding.
De hiërarchie Kleding bevat descriptoren voor objecten die worden gedragen om warmte of bescherming te bieden, als verfraaiing of voor symbolische doeleinden. De hiërarchie bevat descriptoren voor kledingstukken die als hoofdelement van de kleding worden beschouwd (bijvoorbeeld 'overhemden' of 'broeken'), descriptoren voor kleding die onder de hoofdkleding wordt gedragen (bijvoorbeeld 'onderhemden') en descriptoren voor kledingstukken die over de hoofdkleding worden gedragen (bijvoorbeeld 'parka's'). Daarnaast zijn descriptoren opgenomen voor: beschermende kledij, met inbegrip van soorten harnassen; liturgische gewaden en andere ceremoniële kledij; uniformen; plus een uitgebreide lijst accessoires, met inbegrip van accessoires die op het lichaam worden gedragen (bijvoorbeeld 'hoofddeksels', 'schoeisel') en accessoires die een persoon meedraagt (bijvoorbeeld 'avondtasjes', 'parasols'). Relatie met andere hiërarchieën: de descriptoren 'zakhorloges' en 'polshorloges', evenals andere soorten uurwerken, zijn opgenomen in de hiërarchie Meetinstrumenten. De descriptoren 'zakpistolen' en 'staatsiezwaarden' verschijnen naast andere wapentypen in de hiërarchie Wapens en Munitie. Descriptoren voor objecten die kunnen worden gebruikt voor het onderhoud van kleding of de verzorging van de persoon zelf (bijvoorbeeld 'kledingborstels', 'nagelknippers') verschijnen in de hiërarchie Gereedschap en Uitrusting. Descriptoren voor objecten die worden gebruikt voor de opslag of het vervoer van kleding of andere persoonlijke eigendommen (bijvoorbeeld 'handschoenendozen', 'koffers') verschijnen in de hiërarchie Houders. Samenstellende delen van kleding (bijvoorbeeld 'busks', 'taillebanden') zijn opgenomen in de hiërarchie Componenten.
Het vormgeven van kleding, accessoires en ensembles die zijn bedoeld om een uiterlijk te creëren dat karakteristiek is voor een bepaalde periode, persoon, plaats of ding, in het bijzonder (maar niet uitsluitend) voor theatervoorstellingen. Gebruik 'modevormgeving' voor het vormgeven van kleding en accessoires voor individuen.
Personen die zich bezighouden met het ontwerpen van kostuums.
De kleding van een acteur of actrice die een personage speelt in een toneelstuk of een film. Men gebruikt de term ook in het algemeen voor de kleding van personen die een rol of een personage spelen, zoals tijdens carnaval of Sinterklaas.
Verwijst naar diverse kostuums die op universitaire en collegefaculteiten wordt gedragen door bestuurders en afstuderende studenten tijdens diploma-uitreikingen en andere bijzondere gelegenheden. Het bekendste element van de academische klederdracht is de toga, een traditie die dateert van de middeleeuwen. Decoratieve capuchons en diverse kappen, waaronder de vierhoekige studentenbaret, zijn andere bekende elementen van de academische kledij. Garneersel in diverse kleuren kunnen worden gebruikt als aanduiding van verschillende studierichtingen.
Unieke poppen, met de hand gemaakt door de oorspronkelijke ontwerpers, samen met kostuums en andere accessoires, zoals een voet.
Dunne latjes, vroeger gemaakt van been maar tegenwoordig meestal van plastic of metaal, die worden gebruikt om verscheidene delen van een kostuum te verstevigen, zoals korsetten, lijfjes zonder schouderbandjes en kragen van overhemden.
Te gebruiken voor artistieke dans waarin gestileerde poses en passen worden gecombineerd met licht en vloeiende figuren en bewegingen, zoals sprongen en draaiingen; vaak gecombineerd met muziek, decor, kostuums en soms pantomime of voordracht, om een verhaal, thema of sfeer aan de toeschouwer over te brengen.
Cilindervormige strook textiel, meestal diagonaal geknipt en eventueel met een koord erin, dat wordt gebruikt als garneersel voor randen en naden van kostuums, bekledingen en draperieën. Kan van een bijpassende of contrasterende stof zijn en soms ook van leer.
Gemaskerden, overwegend van Afrikaanse afkomst, die op allerlei plaatsen in de wereld verkleed als indiaan deelnemen aan carnavalsoptochten, bijvoorbeeld in New Orleans, Toronto, Londen, Brooklyn (New York), Brazilië en Haïti, en andere eilandstaten in het Caribisch gebied. Ze zijn bekend om hun rijke, bontgekleurde kostuums, die met de hand zijn gemaakt.
Semiformele avondkostuums die bestaan uit een jasje, zonder taille en met satijnen of faille revers, en een broek met langs de buitennaad van de pijpen een bies van zijde of faille; gedragen met bijpassend overhemd, strikje, cummerbund of vest.
Verwijst naar een reeks donkergroene kleuren die lijken op de groene kleuren van het diepe bos of - voor de Schotten - het groen dat wordt geassocieerd met het kostuum van Robin Hood in balladen.
Een roze-bruin brecciëmarmer. De naam is afgeleid van de oude Italiaanse benaming voor een harlekijnkostuum.
Dameskostuums die bestaan uit een broek en een bijpassend bovenstuk in de vorm van een jasje, tuniek of iets dergelijks; kan een bijpassende blouse of ceintuur hebben.
Verwijst naar Japanse ceremoniële dansen in combinatie met muziek bij shintoïstische, boeddhistische en keizerlijke hofrituelen en feesten. De dans en muziek werden al vroeg vanuit China, Korea, India en Zuidoost-Azië in Japan geïntroduceerd. Tijdens de 9de eeuw werden deze dans- en muziekvormen door de Japanse keizers gestandaardiseerd. De dansen bestaan uit gestileerde bewegingen op de maat van een trommel, terwijl de algehele choreografie op eenvoudige geometrische patronen is gebaseerd. De maskers die door de dansers worden gedragen, vormen een belangrijk element bij bugaku. Er zijn twee basisdansvormen met begeleiding van specifieke muziek: saho no mai ('dansen van de linkerzijde'), begeleid door togaku (hoofdzakelijk gebaseerd op Chinese muziek); en uho samai no mai ('dansen van de rechterzijde'), begeleid door komagaku (muziek die oorspronkelijk uit Korea komt). De rijk geborduurde kostuums van de saho no mai-dansers zijn meestal rood, terwijl de kostuums van uho samai no mai-dansers doorgaans groen of blauw zijn. Een bugaku-programma begint meestal met een selectie die wordt uitgevoerd door de hoofddansers van beide vormen, waarna beurtelings dansen uit beide repertoires worden uitgevoerd. Als er uitsluitend muziek wordt uitgevoerd, gebruikt men de term 'gagaku'.
Muziekstukken, gecomponeerd voor één of meer stemmen met instrumentale begeleiding, die meestal een verhaal bevatten en enigszins dramatisch van opzet zijn, maar niet bedoeld zijn om met toneelspel of in kostuum te worden opgevoerd.
Verwijst naar de regionale stijl van Centraal-Java. Decoratieve kunsten en kostuums uit dit gebied worden vaak gekenmerkt door het gebruik van teritik voor het omlijnen van motieven, textielproducten die worden gedragen als hoofddoeken, grote ceremoniële omslagdoeken en sjerpen en kain kembangan bloem- en plaidmotieven. De textielmethode van de productie die bekend staat als ‘ikat’ wordt gebruikt voor het aanbrengen van patronen, waarbij gedeelten van patronen van draad worden afgebonden om de verfstof tegen te houden. Hofkledingstijlen werden gekenmerkt door appliqué op geïmporteerde zijden textielstoffen die over het effen, centrale ruitvormige gebied van een borstkleed en ceremoniële omslagdoeken werden aangebracht. In de beeldhouwkunst wordt de stijl gekenmerkt door de vroegste voorbeelden van stenen monumenten en candi's, zeldzame afbeeldingen van hindoegoden, reliëfpanelen die rigide, kloksgewijze narratieve sequenties afbeelden en Boeddhabeelden gezeten op leeuwentronen. Centraal in religieuze beeldhouwkundige programma's staat het elitaire karakter van het boeddhisme, waardoor boeddhistische iconografie en kunst de overhand hadden. In tegenstelling tot stijlen in andere gebieden van Java, wordt deze stijl niet gekenmerkt door een traditie van gegraveerde stenen afbeeldingen. In de architectuur wordt de stijl gekenmerkt door getrapte sanctuaria, afgeknotte piramideconstructies en makara-ornamenten ter versiering van trappen.
In het algemeen te gebruiken voor dirigenten van koren bij toneelstukken in het oude Griekenland. Wordt met name gebruikt voor individuele inwoners van het oude Athene die één van de koren die op een toneelfestival optraden sponsorde, daarbij de leden selecteerde, voor de oefenruimte zorgde en alle onkosten met betrekking tot hun optreden, inclusief kostuums, opleiding en maaltijden betaalde.
Een koolvormige decoratie, vergelijkbaar met een stoffen rozet maar meestal groter, zachter en met meer diepte; wordt gebruikt om kostuums, bekledingen en draperieën te garneren.
Strik gedragen door de communicant op de mouw van zijn kostuum bij het doen van de eerste of de plechtige communie, meestal wit.
Mensen die kostuums maken, verkopen of verhuren voor toneeluitvoeringen of gekostumeerde bals etc.
Volledige kostuum, inclusief kledingstukken en accessoires, dat wordt gedragen voor een harmonieus effect. Ook twee of meerdere kledingstukken of accessoires die zijn bedoeld om elkaar aan te vullen.
Smal versierd band, lint, kant of tressen, vaak met metaaldraad, dat wordt gebruikt als garneersel of boordsel op kostuums en woningtextiel.
Bals waarbij de aanwezigen kostuums dragen die afwijken van de huidige, gangbare stijl en vaak fictieve of historische karakters, dieren, bepaalde beroepen of iets dat de drager aanspreekt, uitbeelden.
Personen die zijn vermomd met maskers of kostuums, die deelnemen aan rituelen of andere openbare ceremonies. Zij beelden meestal legendarische karakters, stamvaders of geesten uit.
Te gebruiken voor een muziek- en kledingstijl die aan het eind van de 20ste eeuw ontstond onder alternatieve hardrockbands in Seattle in de Amerikaanse staat Washington, en die in de jaren 90 van invloed was op nationale modetrends, meestal gebaseerd op het kostuum van stadsjongeren bestaande uit een flanellen hemd, gescheurde spijkerbroek en gevechtslaarzen.
Wordt in het Verenigd Koninkrijk gebruikt voor hoofddoeken die meestal langer zijn dan breed; gebruik `sjaals (kostuumaccessoires)' voor soortgelijke hoofdbedekkingen in de Verenigde Staten.
Religieuze maskerades van het Afrikaanse Igbovolk, uitgevoerd in de noordelijk-centrale Igboregio bij heel speciale gelegenheden zoals yamfeesten en belangrijke gebeurtenissen rond het koningschap. Daarbij worden monumentale maskerkostuums gebruikt in de vorm van een enorme cilinder of kegel versierd met een ingewikkeld tableau van miniatuurfiguren van mensen, dieren, vogels en geesten die zijn gemaakt van felgekleurde stoffen gevuld met gras.
Beschrijft werken die zijn vervaardigd door de bewoners van Irian Jaya. De meeste kunstwerken zijn afkomstig van de kustgebieden van Irian Jaya. Belangrijke kunstvormen zijn vooral maskers, ceremoniële kostuums en ontwerpen voor lichaamsbeschildering.
Borstels die worden gebruikt voor het verwijderen van losse haren en vuil of voor het afstoffen van een kostuum.
Bedekking van de romp, ledematen, handen, voeten en hoofd voor de warmte, mode, of om bedekken naaktheid. Het sluit over het algemeen andere voorwerpen die onder 'kostuum'vallen zoals sieraden, kronen en andere accessoires die puur decoratief of symbolisch zijn en geen praktische functie hebben, uit.
Laat-negentiende-eeuwse kostuums voor jongetjes, bestaande uit een overhemd en korte broek vervaardigd van bij elkaar passende of op elkaar afgestemde stoffen en met bretels. In de Eerste Wereldoorlog ontstond een afgeleide vorm, zonder bretels, waarbij overhemd en broek bij elkaar gehouden werden door knopen bij de taille.
Traditionele kroonachtige hoofdtooien die door Russische meisjes en vrouwen werden gedragen. Oorspronkelijk onderdeel van folkloristische kostuums bedoeld om een sluier aan te hangen, maar later diadeemvormige tiara's die in de negentiende eeuw deel uitmaakten van de officiële hofkledij voor vrouwen van koninklijken bloede en voor hofdames.
Verwijst naar de periode in Meso-Amerika van circa 1200 tot 1521 die is verbonden met de opkomst van het Azteekse keizerrijk. Met betrekking tot aardewerk en keramiek wordt deze periode gekenmerkt door polychrome potten uit de regio's Cholula en Mixtec en potten met de afbeelding van dieren die zijn versierd met emblemen in plaats van narratieve voorstellingen. Beeldhouwkundige stijlen uit deze periode tonen bijna levensgrote, staande figuren met vaag gemodelleerde gelaatstrekken en gebeeldhouwde oppervlaktepatronen die kostuums, lichaamsverf of tatoeages aanduiden. Artistieke vernieuwingen in edelsteenbewerking worden in deze periode uitgebreid en hebben onder andere betrekking op jade, parels, potten van tecali, bergkristallen bekers met een voet, oorspoelen van kristal en lavaglas, en ornamenten van turquoise git, koraal en amber die worden gebruikt in rituele ceremonies. Veelvuldig gebruik van hardstenen beeldsnijwerk, onder andere voor het vervaardigen van ceremoniële potten versierd met een laag reliëf en met beeldhouwwerken van mensen, goden, dieren en plantenvormen die zijn gemaakt van jadeïet en andere groenstenen, dioriet, chalcedon en bergkristal. De Azteken verbreidden tijdens deze periode ook het gebruik van turquoise mozaïeken en veren hoofdtooien.
Verwijst naar de kunstperiode in Meso-Amerika van circa 600 n. Chr. tot 900 n. Chr. Beeldhouwkundige stijlen uit die periode varieerden al naar gelang de regio. In Tierra Blanca bevatten aardewerk en schalen van keramiek rituele taferelen in hoogreliëf die met een mal waren gemaakt. Figuren uit Nopiloa zijn meestal gemaakt met behulp van een mal, maar bedekt met een crèmekleurig engobe. In de meeste regio’s worden bij aardewerk en kleibeelden staande en zittende vrouwelijke figuren afgebeeld met sierlijke hoofdtooien, kralenkettingen en geknoopte slangenriemen. Het gaat onder andere om schalen met crèmekleurig engobe die gedetailleerd zijn beschilderd met realistische en imaginaire dierenfiguren en gekostumeerde figuren die zijn gerangschikt in paren of trio's. Edelsteenbewerking uit deze periode wordt gekenmerkt door drie vormen die zijn verbonden met een heilig balspel: yuog, palma en hacha. In de architectuur wordt deze stijl gekenmerkt door stèles en altaarconstructies met grote, zoömorfe frontale figuren in hoogreliëf, versierd met compacte kostuumontwerpen. Schilderstijlen uit deze periode beelden mensen af in een stedelijke context te midden van piramides, tronen, trappen en marktplaatsen en hebben rijke, symbolische kleuren. Tempels en gewelven uit deze periode zijn versierd met muurschilderingen waarop expressieve, historische, militaire en rituele afbeeldingen zijn weergegeven.
Gemaskerde mannelijke Afro-Amerikanen, meestal uit het arbeidersmilieu, die zingen, dansen en optochten houden en zich organiseren in officieuze groepen of 'stammen' voor de Mardi Gras-parade en St. Joseph's Day-parade in New Orleans. De kostuums bestaan uit hoofdtooien met grote veren, schoenen in moccasinstijl en schorten met opgenaaide patronen, waarbij materiaal wordt gebruikt als lovertjes, kunstdiamant, glaskralen, fluwelen linten en struisvogelpluimen.
Bijeenkomsten van mensen die maskers, vermommingen of kostuums dragen die vaak tot in detail en fantasievol zijn uitgewerkt en waarbij vaak wordt gedanst.
Maskerade van het Afrikaanse Igbovolk, uitgevoerd in de noordelijk-centrale Igboregio tijdens de jaarlijkse feesten voor het droge seizoen en begrafenisrituelen van aanzienlijke mannen. Daarbij worden zware maskerkostuums met hoorns gebruikt, die de fysieke en spirituele kracht van de man verbeelden.
Het vormgeven van kleding, accessoires en ensembles voor individuen. Gebruik 'kostuumvormgeving' voor het vormgeven van kleding, accessoires en ensembles die zijn bedoeld om een uiterlijk te creëren dat karakteristiek is voor een bepaalde periode, persoon, plaats of ding, vooral (maar niet uitsluitend) voor theatervoorstellingen.
Rokkostuums uit de periode 1840-1850 met korte afgeronde slippen, de voorzijde sterk teruggesneden vanaf de borst naar de dijen, enkel- of dubbelrijig, vaak met zakken met kleppen; gedragen tijdens het paardrijden of als jas van een kostuum.
Beschrijft de diverse soorten kunstwerken die zijn vervaardigd door de oorspronkelijke bewoners van de eilanden van Nieuw-Caledonië. De bevolking van Nieuw-Caledonië is bekend om de ceremoniële mannenhuizen en Kanakmaskers. Het ceremoniële huis heeft een ronde structuur en wordt omzoomd door kokospalmen en araucaria. Het Kanakmasker bestaat uit een zwart houten hoofd met een opvallend grote neus die over een lachende mond heen steekt, waarbij de mond als kijkgat voor de drager fungeert. Het volledige kostuum bestaat uit een grote hoofdtooi in tulbandvorm van menselijk haar, en een mantel van veren van de reuzenmuskaatduif. Het masker wordt tijdens herdenkingsceremonieën gebruikt als teken dat de ceremonie ten einde is.
Kostuum dat bestaat uit één of meerdere kledingstukken van bij elkaar passende of gecoördineerde stoffen, vooral wanneer die zijn ontworpen voor een bepaalde bezigheid of gelegenheid, zoals een tennisoutfit.
Rokkostuums gedragen van 1825 tot de jaren '70 van de 19e eeuw, met zakken en waarbij de voorpanden vanaf de borst schuin zijn weggesneden naar het dijbeen.
Wordt algemeen gebruikt voor de categorie van kostuums die zijn ontworpen om te dragen ter bescherming van het lichaam tijdens een gevecht. Onderdelen van het harnas die een vast onderdeel zijn van of die bevestigd zijn aan andere delen en die niet afzonderlijk kunnen functioneren staan vermeld onder 'wapenrustingonderdelen'. Gebruik 'harnassen' als het specifiek gaat om harnasonderdelen die als geheel zijn ontworpen met het oog op zekere eigenschappen die nodig zijn voor een bepaalde functie of gelegenheid.
Fraai garneersel dat wordt gebruikt op bekleding en kostuums, zoals tressen, koord, franje, passementkoord of kwasten, vaak in combinaties.
Degens met een meer dan 1 m. lange kling en een ingewikeld beugelgevest. In gebruik eind 15e tot eind 17e eeuw (niet voor ruiters). Het rapier is meer een kostuumaccessoire dan een oorlogswapen.
Het herscheppen van een gebeurtenis, vaak van culturele of historische betekenis, zoals een historische slag, dikwijls in historische kostuums.
Koordje of veter, vervaardigd van leer of lint, met aan de uiteinden metalen lipjes of nestels. Oorspronkelijk gebruikt om delen van een kostuum bijeen te houden, later, in strikken geknoopt, gebruikt als boordsel.
Jassen die bij een rokkostuum horen, met een gevormd bovenstuk en een taillenaad, waaraan aan de achterzijde panden zijn genaaid.
Degens met een eenvoudig gevest, doorgaans met vuistbeugel, stootplaat en bril en met een kling van ongeveer 70 cm, onderdeel van het kostuum (beslag heeft dezelfde knopen als het kostuum of uniform); sinds midden 17e eeuw.
Een- of tweedelige kostuums die bestaan uit een nauwsluitende broek en een jasje gemaakt van warme, lichte, weerbestendige stof. Soms gemaakt als een ensemble met een bijpassende trui, muts of pet, handschoenen of nog andere accessoires.
Stukken stof, meestal vierkant, van verschillende afmetingen en materialen, die worden meegenomen als gebruiksvoorwerp of als kostuumaccessoire.
Exemplaren van toneelstukken die door een souffleur worden gebruikt, waarin de handeling, de cues, de bewegingen van de acteurs, de rekwisieten, de kostuums, de decors en het belichtingsschema staan aangegeven.
Insnijdingen in een kostuum, die worden gebruikt als een vorm van decoratie om voering of lingerie van een contrasterende kleur te tonen. Ze werden vooral aangebracht in wambuizen, pofbroeken, mouwen en schoenen van de 15e tot en met de 17e eeuw.
Stripverhalen waarin voornamelijk of uitsluitend mannelijke personages voorkomen, die beschikken over buitengewone fysieke of mentale vermogens en gewoonlijk gekleed zijn in vreemde kostuums, en die zich bezighouden met de strijd tegen het kwaad.
Alle verplaatsbare fysieke voorwerpen met uitzondering van kostuums, die op een film- of tv-set of op toneel worden gebruikt, zoals interieurelementen, decoraties en voorwerpen die door acteurs worden vastgehouden of aangeraakt.
Het ontwerpen van alle visuele aspecten van een toneelproductie, met inbegrip van de decors, de rekwisieten, de verlichting, de kostuums en de make-up.
In de meest algemene zin verwijst deze term naar ontwerpers van alle visuele aspecten van een toneelproductie, met inbegrip van het decor, de rekwisieten, de belichting, de kostuums en de make-up. Vroeger verwees de term ook naar decorschilders, kunstenaars die toneeldecors schilderden.
Uitneembare, meestal warme voeringen voor kostuums.