Bakken, bakken, bakken.. bij KSART krijgt u de "taste of art" te pakken!
Welkom, voordat u kunt inloggen zet uw cookie instelling aan.
Nieuwe kunstvorm gevonden? Voeg nu een nieuwe kunstvorm toe!
Beitels voor het gebruik in een draaibank.
Metalen handgereedschap met aan één kant een snijkant, meestal samen met een hamer of houten hamer gebruikt. Wordt gebruikt voor behakken, vormen of bewerken van hout, steen of metaal.
Beitels met een dille, waar een hecht in kan worden gezet.
Gereedschap van steenhouwers dat een rechte snijkant heeft en wordt gebruikt om ruwe vlakken glad te maken.
Geleider gebruikt bij het beitelen met een boormachine. De beitelgeleider voorkomt het meedraaien van de beitel.
Diverse grove steenbeitels met brede kanten.
Grote fermoorbeitels die met de handen en schouder worden geduwd in plaats van geslagen.
Gereedschap dat wordt gebruikt om rotsen stuk te breken.
Gereedschap met aan beide kanten een geronde schuine kant, waarbij het snijvlak vierkant of schuin is. Worden gebruikt om hout op een draaibank af te schaven of glad te maken.
Ronddraaiende werktuigstaalsnijders die worden gebruikt in een freesmachine om metalen vlakken te vormen en uit te smeden.
Stalen beitels die een zware steel hebben met een holle schacht. Worden gebruikt om pengaten te maken.
Beitels met een kort blad. Worden voornamelijk gebruikt om scharnieren in deuren en deurlijsten aan te brengen.
Beitels met twee snijvlakken die in een rechte hoek samenkomen. Worden gebruikt om hoeken van pengaten te maken.
Gebogen beitels die worden gebruikt om pengaten of naden af te werken.
Lange koudbeitels met en lang snijvlak en smalle snijkanten. Worden gebruikt om lange spiegleuven en soortgelijke vormen te snijden.
Stalen gereedschap dat enigszins op een beitel lijkt en meestal wordt gekenmerkt door een lang, dik, plat, uit één stuk gegoten blad met een smaller handvat en slagoppervlak. Wordt samen met een breeuwhamer gebruikt om diverse materialen in naden en gleuven te slaan om verbindingen water- en luchtdicht te maken.
S-vormige stompe beitel, vaak met een gebogen snede, die de loodgieter gebruikt om lood en 'werk' (gepluisd touwwerk) in de kraag van een gietijzeren buis te drijven zodat die waterdicht is. Er wordt met een hamer op geslagen.
Beitels met een breed blad dat aan beide kanten is geslepen. Worden gebruikt om diepe insnijdingen te maken, zoals de groeven in katrollen.
Beitels met gegroefde of getande uiteinden die worden gebruikt om de inkepingen waar scharnieren in komen te maken.
Beitels met een scherp snijvlak dat scheef staat en schuine kanten heeft.
Stalen staven met een afgeplat, gevorkt of beitelvormig uiteinde dat soms licht gebogen is. Worden gebruikt om zware dingen los te wrikken en als hefboom om zware voorwerpen te verplaatsen.
Veel voorkomend soort beitel met een snijkant van 60 graden, van getemperd staal. Worden gebruikt om metaal te snijden dat niet is onthard.
Beitels die worden geduwd en niet geslagen.
Steenhouwersgereedschap met één punt, dat vooral wordt gebruikt voor harde steensoorten, soms onder een rechte hoek met het oppervlak.
Steenhouwersbeitels met een getande snijrand.
Beitels met rechte zijden die wijd uitlopen zodat een waaiervorm ontstaat.
Stalen beitels met een breed blad en een lange schacht. Worden voornamelijk gebruikt om vloerplanken los te breken.
Lange beitels, geslepen tot een snijkant van 30 graden, die niet zijn gehard of getemperd en kunnen worden gebruikt om metaal te bewerken dat verhit is geweest.
Het bovenblad van het altaar. In dit blad bevindt zich het door een steen afgedekte reliekengraf (tegenwoordig niet meer verplicht). In het altaarblad of in de altaarsteen zijn vijf kruisjes gebeiteld, die de plaatsen aangeven waar deze is gewijd.
Verwijst naar een hoog ontwikkelde midden- en laat-paleolithische gereedschap voortbrengende cultuur die wijdverbreid was in noordelijk Afrika tijdens het late Pleistoceen vanaf circa 30.000 v. Chr. Deze cultuur ontwikkelde zich klaarblijkelijk als een geavanceerde Afrikaanse vorm van de Europese Levalloisien traditie en is genoemd naar de opgravingen bij Bir al-Tir in Tunesië. Deze cultuur kenmerkt zich door het gebruik van pijl en boog, de opkomst van schachten of scherpe uitsteeksels op pijlpunten, speerpunten en schrapers om het bevestigen van handvatten mogelijk te maken, en door een zeer fijne drukbeiteltechniek. Sommige geleerden menen dat er een verband is tussen de Aterian bladvormige lemmeten en Solutréen lemmeten en dat de Aterians het Iberisch schiereiland zijn binnengedrongen tijdens de Solutréen tijd.
Verwijst naar een Midden-Europese neolithische cultuur en aardewerkstijl die waarschijnlijk voortkwam uit de instroom van neolithische volkeren in mesolithische culturen, en die zich snel verspreidde van de Hongaarse hoogvlakte naar Slowakije, Tsjechië, Oostenrijk, Duitsland, Polen, de Lage Landen en het oosten van Frankrijk tussen circa 5400 en 4900 v. Chr. De cultuur kenmerkt zich door de introductie van landbouw, veeteelt, grote longhouses, gebeitelde stenen gereedschappen en typisch beeldhouwwerk versierd met ingekerfde lijnen, strepen en inkepingen. In plaats van de term ‘bandkeramiek’ wordt wel de term ‘Linienbandkeramik’ gebruikt, maar volgens de traditionele classificatie is laatstgenoemde stijl een variant van de eerste. Ook de term ‘Danubian’ werd vroeger veel gebruikt om naar deze cultuur te verwijzen, maar moderne onderzoekers gebruiken vooral ‘bandkeramiek’.
Brede schaven met een groef in één kant en een beitel die in hetzelfde vlak als de groef schaaft. Worden gebruikt voor het snijden van brede banden met een bepaalde diepte, waarbij de diepte wordt bepaald door de diepte van de groef en de breedte door de breedte van de beitel.
Hamers met een stomp beitelvormige pen aan de andere kant van het hamergedeelte.
Het vormen, markeren of decoreren van hout, steen of ander materiaal door insnijden en inkerven, meestal met behulp van gereedschappen als beitels en andere snijwerktuigen. De term verwijst naar dit proces als het wordt toegepast op kleinschalige voorwerpen en op voorwerpen die niet als kunst worden beschouwd. 'Beeldsnijden' kan ook worden beschouwd als een beeldhouwtechniek die wordt gebruikt voor kunstcreaties.
Houten hamers met een kop in de vorm van een afgeronde, afgeplatte kegel die ondersteboven op een korte steel is gezet. Door de vorm kan de beeldhouwer de beitel op alle gewenste manieren aanslaan zonder de hamer steeds anders vast te hoeven pakken.
Beitelvormige werktuigen, vaak met een dille, om schors van eiken te verwijderen.
Kleine handschaven van hout of metaal, waarin de beitel onder een kleine hoek staat ten opzichte van de zool. Worden gebruikt voor kleine werk zoals het afwerken van ruwe plekjes en vooral het afwerken van kopvlakken en verstekken.
Schaven met een bolle beitel, die worden gebruikt om holle vormen uit te schaven. Ze komen meestal voor in paren, samen met een holschaaf.
Beitels die worden gebruikt om hout te ontschorsen.
Handgereedschap met een handvat, kruk en spankop. Worden gebruikt om een beitel of boor rond te draaien om met de hand een gat te boren.
Schaven waarbij het blok even breed is als de beitel, waarbij één van de zijkanten van de beitel ook is geslepen zodat deze tegelijkertijd schaaft met de onderkant; worden veel gebruikt voor de afwerking rondom sponningen.
Beitels of steenbeitels die worden gebruikt om baksteen te breken.
Gereedschap dat bij het drukken wordt gebruikt voor het graveren van metalen platen of kopse houtblokken en dat bestaat uit een klein stalen staafje, vierkant of ruitvormig in doorsnede, met een scherpe punt en een halfrond houten handvat dat in de handpalm past. Binnen een archeologische context verwijst de term naar een specifieke vuistbijl of kling met een beitelrand; wordt gebruikt voor het beeldsnijden of graveren van zachtere materialen zoals been, hout of gewei. Gebruik 'graveerstiften' voor divers gereedschap voor het ciseleren of graveren van metaal of hout.
Schaven met een geleider en verwisselbare beitels. Worden gebruikt voor diverse groef- en profielwerkzaamheden.
Doorsteken of perforeren om, door kleine deeltjes van het materiaal - meestal metaal - te verwijderen, een decoratief patroon te verkrijgen; oorspronkelijk werd hiervoor een beitel gebruikt, later een kleine zaag.
Draaibeitels met een V-vormige punt. Worden gebruikt bij het houdraaien om groeven te maken of om stukken in tweeën te draaien.
Lange, smalle haarpenselen met een beitelvormige uiteinde die worden gebruikt om te beletteren en om nauwkeurige lijnen of strepen te tekenen.
Schaven waarvan de beitel schuin is geplaatst. Worden gebruikt om dwars over de houtnerf groeven te maken.
Verwijst naar een vorm van nijverheid die gereedschap voortbracht en die is genoemd naar een archeologische vindplaats in Ertebølle (Denemarken). Deze wordt in Noord-Europa aangetroffen van circa 9000 tot 3500 v. Chr. en veeleer als mesolithisch dan als neolithisch beschouwd vanwege het gebikte in plaats van gepolijste stenen gereedschap en vanwege het feit dat de gebruikers voornamelijk jagers en vissers waren en niet zozeer boeren. De cultuur viel echter gedeeltelijk samen met neolithische nijverheid in Centraal-Europa en vertoonde neolithische ontwikkelingen, zoals het gebruik van composthopen, aardewerk, beitelvormige pijlpunten, vlak- en radiaaltechnieken voor het bewerken van vuursteen, en een zekere mate van landbouw en veeteelt.
Lange, smalle beitels die worden gebruikt om pengaten te maken.
Snijbeitels die een lang, gebogen blad hebben. Worden gebruikt voor uithollen van hout of voor het maken van gaten, gleuven of groeven in hout of steen.
Beitels met een rond, doorlopend blad, bevestigd aan een stel handvatten.
Korte stalen staven, vierkant in doorsnede, die aan één uiteinde taps toelopen in de vorm van een beitel en lichtjes naar achteren buigen. Worden gebruikt om de moeren van leuningbouten aan te draaien.
Kleine, houten hamers die worden gebruikt ommee op een ander stuk gereedschap zoals een beitel of een guts te slaan.
Wordt gebruikt voor gegraveerde of gebeitelde opschriften, met name met documentatie of herdenking als doel. Bij afdrukken wordt de term gebruikt voor de inhoud van de inscriptie, die meestal geen deel uitmaakt van een langere tekst. Wanneer de term wordt gebruikt in verband met materiaal uit de oudheid, dan kan deze van toepassing zijn op de meeste bewaard gebleven geschreven stukken, ongeacht de lengte, met uitzondering van papyrusrollen. Gebruik 'merktekens' voor gestandaardiseerde symbolen of opschriften die officiële informatie bevatten.
Beitels met een brede, dikke rand om steen grof te hakken.
Stalen staven die een rechte beitelpunt aan de ene kant hebben en gebogen zijn aan de andere kant, met een inkeping waarmee spijkers kunnen worden getrokken. Worden gebruikt voor sloopwerkzaamheden.
Platen met verstelbare klauwen om een snijbeitel of een boorijzer te centreren en vast te klemmen.
Stalen staven met aan één kant een beitelpunt. Worden gebruikt als een hefboom om zware voorwerpen op te tillen of te verplaatsen.
Kleine, tweekoppige bijlen die worden gebruikt om tapgaten te hakken; één uiteinde is beitelvormig en het andere heeft de vorm van een driehoekig mes.
Schaven met speciale beitels met inkepingen, die worden gebruikt voor het bijschaven van de binnenkant van een raam- of deurlijsten.
Draagbare, elektrische, pneumatische, onafhankelijke hamers die op benzine lopen en gebruik maken van een trilmechaniek en waar ook gereedschap als beitels, schoppen en stampers in is aangebracht. Worden gebruikt om baksteen, geharde stopverf of metselspecie te verwijderen, of soortgelijke toepassingen.
Koperen mallen die met een puntbeitel zodanig zijn bewerkt dat er afzonderlijke letters mee kunnen worden gegoten.
Schaven met een inkeping in het midden van de beitel, die worden gebruikt om een centrale richel achter te laten na het schaven.
Houten, rechthoekige hamer met korte steel, gewoonlijk van beuken- of azijnhout gemaakt. Soms kan het hoofd lichtjes gebogen zijn. De schrijnwerker gebruikt deze hamer voor klopwerk of voor hakwerk met beitels, om pen-en-gat verbindingen te sluiten.
Schaven van ongeveer 10 tot 15 centimeter lang, waarvan de voorkant open is zodat de beitel helemaal vooraan de schaaf kan schaven. Worden gebruikt om moeilijk bereikbare plekken bij te schaven.
Natuurlijke of kunstmatige stenen die zijn bedekt met olie. Worden gebruikt om bladen, zoals schaafijzers en beitels, te slijpen.
Tweezijdige hamers waarvan de slagvlakken bestaan uit een aantal parallelle, dunne beitels. Worden gebruikt om steen te bewerken.
Groefschaven met instelbare geleider waarin verwisselbare beitels geplaatst kunnen worden. Gebruikt voor het uitsnijden van groeven.
Schaven met een enkele beitel, die worden gebruikt voor het ruwe werk of voorschaven; zijn geschikt voor ruwer werk dan de voorlopers.
Schaven waarbij de schaafopening en de rand van de beitel schuin op het oppervlak staan.
Lange, meestal grofgetande handzagen waarvan de tanden onder een hoek van 60 graden staan en een beitelachtige scheurwerking hebben; worden gebruikt om hout te zagen in de richting van de nerf.
Platte, brede beitels die worden gebruikt om steen te bewerken.
Tweesnijdend handgereedschap dat een bijlblad aan de ene kant heeft en een pikhouweel of grote beitel aan de andere kant.
Beitels die worden gebruikt om oude, rieten stroken van meubilair te verwijderen.
Schaven met een beitel die in een blok is gezet waar een rond gat in zit. Ze worden om een stuk hout naar beneden gedraaid om ronde stokken te maken, zoals bezemstelen en spijlen.
Schaven met een getande, bijna rechtopstaande beitel, die worden gebruikt om een oppervlak ruw te maken voordat het wordt gevernist.
Verwijst naar een Neolithische stijl en cultuur die is genoemd naar de archeologische vindplaats bij Fère-en-Tardenois in Noord-Frankrijk, en die voorkwam in Frankrijk, België, op de Britse eilanden en elders in West-Europa. Deze cultuur, die zich kenmerkt door specifieke beitelvormige pijlpunten, andere artefacten, en door de vorming van nederzettingen op zandgronden en plateaus, is gerelateerd aan de Azilian-cultuur.
Schaven met een verstelbare schaafspie waardoor de beitel kan worden afgesteld al naar gelang de gewenste breedte. Worden gebruikt om groeven uit te schaven aan de kant van de houtbewerker.
Bankschaven met een licht gebogen beitel, die worden gebruikt om de vlakke oppervlakken van ruwe planken te effenen.
Wordt gebruikt voor geslepen of gepolijst, ongeschilferd, stenen of bronzen, zelden ijzeren, gereedschap in diverse vormen met beitelvormige snijkanten die door prehistorische volkeren mogelijk werden gebruikt als dissels, bijlen, schoffels of wapens.
Gebogen stenen, met aan de binnen- of buitenkant een afschuining, die worden gebruikt om steekbeitels te slijpen.
Verwijst naar de periode van circa 10.000 tot 8.000 v. Chr. in het Zagros-gebergte in Iran, die is genoemd naar de archeologische vindplaats Zawi Chemi en de Shanidar-grot. De periode kenmerkt zich door een zware steenproductie, afgeslagen en gebeitelde stenen werktuigen, benen werktuigen en kralen sieraden.