Associaties voor gewaad

Toegevoegd op: 16-8-2017

Lange jurken, doorgaans verfijnd afgewerkt met kant, kralenwerk of borduursel, en tijdens de doop gedragen door baby's.

Toegevoegd op: 16-8-2017

Eéndelige lange, losvallende kledingstukken, als dagelijkse kleding gedragen door mannen en vrouwen van vanaf de oudheid tot, vooral in Aziatische en Afrikaanse landen, de moderne tijd. Ook soortgelijke kledingstukken die worden gedragen bij ceremoniële en officiële gelegenheden of als symbool van ambt of beroep.

Toegevoegd op: 16-8-2017

Kledingstukken die door priesters of andere geestelijken worden gedragen tijdens de godsdienstoefening; ze verschillen bij de diverse kerkelijke ceremonies en geven een rang binnen de kerkelijke hiërarchie aan.

Toegevoegd op: 16-8-2017

Gebed dat de priester uitspreekt bij het aantrekken van een liturgisch gewaad en bij de overhandiging van de liturgische gewaden bij de priesterwijding. Het gebed staat soms ingelijst in de sacristie, bijvoorbeeld op de credens.

Toegevoegd op: 16-8-2017

Liturgische gewaden met lange, strakke mouwen en een volledige rok, meestal van linnen gemaakt. Alben worden door christelijke priesters en soms ook door gewijde koningen gedragen, vaak onder een ander gewaad. In de westerse kerken zijn ze wit en in de oosterse kerken kunnen ze allerlei kleuren hebben. Alben werden soms gedecoreerd met rijk geborduurde apparels bij de polsen en langs de onderzijde. De term verwijst eveneens naar soortgelijke niet-kerkelijke kleding, met name zoals die door de oude Grieken en Romeinen werd gedragen.

Toegevoegd op: 16-8-2017

Grote kleerhanger voor een kerkelijk gewaad. Deze is langer en breder van formaat dan de gangbare kleerhangers en meestal aangepast aan de vorm van het gewaad.

Toegevoegd op: 16-8-2017

Scapulier dat in sommige zustercongregaties 's nachts werd gedragenover het nachtgewaad, vastgemaakt met een band om de taille.

Toegevoegd op: 16-8-2017

Religieuze kapmantel die vanaf de late twaalfde eeuw, vanwege een decreet van paus Innocentius III, alleen door pausen mocht worden gedragen. Dit pauselijke gewaad noemde men oorspronkelijk een 'orale', maar later een 'fanon orale'. Het huidige ontwerp met kraag verscheen in de zestiende eeuw of daarna.

Toegevoegd op: 16-8-2017

Pij, gewaad of habijt, gedragen door de leden van een religieuze orde. Deze kleding is/was tevens een van de kenmerken van de orde. Tegenwoordig wordt veelal profane kleding gedragen, waarop het ordeteken of een kruisje is gespeld. Daarnaast wordt de 'oude' ordekleding wel op bijzondere gelegenheden gedragen.

Toegevoegd op: 16-8-2017

Lange, halfronde cape-achtige kledingstukken die bij de hals worden gesloten met een gesp en met een rijkversierde kap; gedragen door geestelijken bij processies en andere ceremoniële gelegenheden. Ook soortgelijke kleding die wordt gedragen door leken als kronings- of processiegewaad.

Toegevoegd op: 16-8-2017

Term uit de 18e eeuw voor decoratief garneersel in de vorm van banden of strepen op een gewaad of een japon.

Toegevoegd op: 16-8-2017

Verwijst naar de stijl die is vernoemd naar het Indonesische eiland Sulawesi. Beeldhouwwerken in deze stijl zijn onder meer bronzen beelden in de Indiase Amaravati-stijl, beelden van een in een gewaad gehulde Boeddha met één ontblote schouder, terracotta figuren, monolieten met de omtrekken van mannelijke figuren, tau-tau houten beelden van voorouders, levensgrote figuren gekleed in ceremoniële kledij in grotten, en verbeeldingen van de offerbuffel en de levensboom die vruchtbaarheid symboliseert. Kenmerkend voor kunstnijverheid in deze stijl zijn mandjes van bamboe en lontarpalmbladeren afgewerkt met lagen rode en groene lak en bladgoud. In combinatie met edelstenen komt deze stijl tot uitdrukking in armbanden, oorringen in een open ovaalvorm met omgebogen uiteinden en haarsieraden met parels, goud, zilver en versierd metaal. In de huizenbouw komt deze stijl tot uitdrukking in compacte huizen met boogvormige daken, ondersteund door twee verticale palen buiten het huis.

Toegevoegd op: 16-8-2017

Verwijst naar de periode die is genoemd naar de stad en stichter U Thong, in de provincie Suphanburi in westelijk Thailand. De stijl van deze periode kwam tot bloei na de terugtrekking van de Khmer uit centraal Thailand in het tweede kwart van de 14de eeuw. Deze periode wordt in het algemeen geclassificeerd onder beeldhouwkundige substijlen die bekend zijn als groepen A, B en C, en die op verschillende manieren Mon-, Dvaravati-, Haripunjaya- en Khmer-elementen combineren. Groep A omvat Boeddha-afbeeldingen met prominente voorhoofden, amandelvormige ogen, rechte neuzen en kleine, conische krullen. Afbeeldingen in Groep B tonen sterkere Khmer-invloeden, zoals te zien is aan het vierkante gezicht en de strenge, onpersoonlijke gelaatsuitdrukking. Groep C omvat Boeddha-afbeeldingen die Ayutthaya- en Sukhothai-invloeden weerspiegelen, zoals te zien is aan het ovale gezicht, het uitgerekte lichaam, de glimlachende gelaatsuitdrukking en het ontwerp met inkepingen op het deel van het gewaad dat over de linkerschouder hangt. In alle drie de groepen zitten de meeste Boeddha-figuren gezeten in de heldenpositie op een voetstuk, met de handen in het gebaar van de onderwerping van Mara.