Bakken, bakken, bakken.. bij KSART krijgt u de "taste of art" te pakken!
Welkom, voordat u kunt inloggen zet uw cookie instelling aan.
Nieuwe kunstvorm gevonden? Voeg nu een nieuwe kunstvorm toe!
Scherpe, V-vormige geulen of groeven die het ene element van het andere scheiden, zoals tussen lijstwerk of tussen de dekplaat en de echinus van een Dorisch kapiteel.
Diverse schaven waarmee groeven in hout kunnen worden gemaakt.
Korte zaagbladen met gevormde houten handvatten die aan de bovenrand zijn bevestigd; bij sommige kan de diepte van de zaagsnede worden ingesteld. Worden gebruikt om de zijkanten van groeven haaks of in een hoek op de nerf te zagen.
Cannelures waarin het onderste gedeelte van elke gleuf is gevuld met een vaste ronde vorm.
Voegen waarbij een dunne strip hout (spie) dienst doet als een onafhankelijke messing die aan de uiteinden van twee gestuikte of verstekgezaagde planken in een groef past
Snijpunten die bestaan uit twee stukken moulage waarvan de ene zo is gesneden dat hij in de omtrek van de andere past.
Messing- en groefverbindingen waarvan de messing de vorm van een wig heeft en de groef taps toeloopt zodat de messing erin past.
Voegen die gemaakt worden door een uitstekende ribbe van een deel in een groef van een ander deel te plaatsen. Wanneer de delen van metaal zijn kan de voeg ook gelast worden. Bij plastic of hout kan de voeg gelijmd worden.
Metselvoegen die beschermd zijn tegen regen en sneeuw door het oppervlak van de steen weg te laten hellen van de muur zodat het water er makkelijk afloopt.
Brede schaven met een groef in één kant en een beitel die in hetzelfde vlak als de groef schaaft. Worden gebruikt voor het snijden van brede banden met een bepaalde diepte, waarbij de diepte wordt bepaald door de diepte van de groef en de breedte door de breedte van de beitel.
Plankjes van hard, glad hout van verschillende afmetingen, bij het boekbinden gebruikt tijdens het aanbrengen van de platten om het leer aan de rugzijde aan beide zijden van de ribben glad te strijken; hebben soms aan één kant een groef die over een rib past, waardoor beide kanten in één keer kunnen worden gladgestreken.
Sierboomsoort die groeit op rivieroevers en in moerassen in het oostelijke derde deel van de Verenigde Staten. De soort wordt 18 tot 30 meter hoog. Het onderste deel van de stam wordt na verloop van tijd steeds donkerder. De roodbruine, diep gegroefde bast op de oude stam verdeelt zich in onregelmatige, op de stam gedrukte lagen. Het bovenste deel van de stam en de takken zijn glad, met een zalmroze tot roze kaneelkleur en een metaalachtige glans.
Wielen met een groef in de zijkant waar een touw of kabel doorheen loopt; het geheel draait in een frame.
Emaillering die tot stand komt door uit metaal groefjes of holten weg te snijden, waardoor een verhoogde lijn overblijft die de omtreklijn van het ontwerp vormt. Het email wordt in de holten gegoten, verhit en vervolgens gevijld en gepolijst.
Werktuig waarmee o.a. graan gemalen wordt door middel van twee met een verschillende snelheid tegen elkaar indraaiende gegroefde cilinders.
Schaven met een geleider en verwisselbare beitels. Worden gebruikt voor diverse groef- en profielwerkzaamheden.
T-vormige tassen met een gegroefd oppervlak aan één kant en een vierkant uiteinde aan de andere kant. Worden gebruikt bij metaalbewerking om hoeken en randen te vormen.
Verwijst naar een neolithische cultuur en stijl die begon in de Oekraïne rond 3000 v. Chr. in het gebied tussen de rivieren Bug en Seret en zich uitstrekte tot de Dnjepr. De cultuur kenmerkt zich door rood en oranje aardewerk, versierd met typische gegroefde of geschilderde kromlijnige ontwerpen. Ook kenmerkend zijn dorpen die bestaan uit lange, rechthoekige huizen met een centrale omheining voor vee, en een landbouwpraktijk waarbij velden en hele nederzettingen regelmatig werden verplaatst. Sommige geleerden beschouwen Cucuteni en Tripolye als afzonderlijke culturen.
Kleine werktuigen, gemaakt van verschillende materialen en in verschillende vormen die een ronddraaiend wiel hebben dat een gegroefde, gekartelde of getande of op andere wijze bewerkte rand heeft. Worden gebruikt voor het snijden, plooien of versieren van gebak of deeg.
Bijlen waarvan de bladen aan beide kanten naar boven zijn gericht om een gegroefde snede te maken waardoor een vierkante in plaats van een ronde groef ontstaat. Worden ook gebruikt om regelmatige inkepingen of kartels over de houtnerf te snijden.
Apparaten die geluid reproduceren door middel van een trillende naald die de groef volgt van een draaiende rol, gewoonlijk van was.
Het maken van een lange, smalle groef of inkerving in een oppervlak, zoals de groef die in een plank wordt gemaakt om de messing van een andere plank in vast te zetten.
Wordt gebruikt voor het diepdrukproces waarbij het ontwerp in de drukplaat wordt gegroefd. Wordt onderscheiden van 'houtgraveren', want dat is een reliëfdrukprocédé. Is in het verleden soms gebruikt om te verwijzen naar drukprocédés in het algemeen, meestal die procédés waarbij gebruik werd gemaakt van drukplaten; gebruik de juiste voor- en achtervoegsels om de term te specificeren. Gebruik 'graveren (inkerven)' als het uitsluitend gaat om de handeling van het insnijden van het patroon.
Soort sier- en productieboom, inheems in het noordoostelijke deel van Noord-Amerika. Het is een van de grootste berken; hij kan 30 meter hoog worden en groeit op koele, vochtige rivieroevers en op drogere gronden tot een hoogte van 1950 meter. Op de takken en jonge stammen bestaat de zilverachtig gele schors uit flinterdunne krullen. Op oude boomstammen is de schors roodbruin, diep gegroefd en verdeeld in onregelmatige lagen. De lichtgroene twijgen zijn licht geurend. Het harde, bleke roodbruine hout wordt in de handel meestal niet onderscheiden van het hout van de suikerberk.
Bij metaalbewerking, het bewerken van een oppervlak met rondsnijmessen in verschillende vormen om een vlak of gegroefd oppervlak te verkrijgen.
In de boekbinderij: een hoek die wordt gevormd door het raakvlak van de haakse rugkant van het voorplat en de kneep. De rugsnede van het voorplat ligt tegen de kneep, waardoor een vrij stugge verbinding ontstaat met een opdikking in plaats van een groef, zoals het geval is bij 'Franse knepen'.
Timmerhout waarvan de zijkanten zijn geschaafd en gevormd in een messing- en groefverbinding, zodat de stukken naast of achter elkaar kunnen worden gelegd.
Instrumenten van het type dat is uitgevonden door Emil Berliner aan het eind van de negentiende eeuw, bedoeld om opgenomen geluid te reproduceren. Het bestaat uit een draaitafel voor platen, een geluidgever op een draaiarm (waardoor de naald de groef van de plaat kan volgen) en een kegelvormige hoorn. Grammofoons werken op dezelfde manier als cilinderfonografen. In tegenstelling tot dit soort fonografen maken ze echter geen gebruik van cilinders, maar van platte platen met een spiraalvormige groef. Als de plaat op de draaitafel ronddraait, gaat de naald in de groef trillen. De trillingen worden vervolgens omgezet in geluidsgolven. Met de eerste grammofoons kon men ook geluid op onbespeelde platen vastleggen. Gebruik ���platenspeler' voor vergelijkbare apparaten die in de jaren vijftig populair werden en die het op moderne langspeelplaten van vinyl opgenomen geluid elektronisch versterken.
Apparaten die geluid reproduceren door middel van een trillende naald die de groef van een draaiende grammofoonplaat volgt.
Gereedschap dat wordt gebruikt om groefverbindingen in onverharde betonnen platen te maken.
Katrollen bestaande uit een gegroefd rad in een vaak rijkbewerkt houten frame, gebruikt om de hevels van Afrikaanse weefgetouwen met dubbele hevels op te hangen en te bewegen.
Meestal loodrechte voegen die worden gevormd waar de gehele rand of het gehele uiteinde van een onderdeel in een bijpassende huls, groef, of sokkel in een ander onderdeel is geplaatst.
Corresponderende tand en groef waarmee men de onderdelen van een mal op de juiste plaats kan houden.
Een holle steen gebruikt voor de aanzetting of de bekleding aan de binnenkant van een muur; heeft meestal de afmetingen van een normale steen en een gegroefd of gekerfd oppervlak om pleisterwerk te vergemakkelijken. Het draagt geen extra gewicht.
Normale bouten met een ronde of platte kop en een groef voor een schroevendraaier.
Historische boekbanden waarvan de structuur oorspronkelijk afkomstig is uit koptische kloosters in Egypte, die voor zover bekend zijn gemaakt van de 4de tot de 11de eeuw n. Chr. Ze kenmerken zich door borden van hout of geperste papyrus, leren omslagen, katernen die zijn ingenaaid door het folio heen, gewoonlijk met ketting- of ketelsteken zonder bindingen, en gegroefde ruggen met flenzen en kapitalen. Zij vormen de oudste bekende soort leren boekbanden en de uiteindelijke oorsprong van alle versierde leren banden.
Kuiperswerktuig om de kroos uit te snijden, dat wil zeggen de groef in het uiteinde van de duigen, waarin de bodemstukken steken.
Schroevendraaiers die worden gebruikt voor het indraaien en verwijderen van schroeven die een X-vormige groef in de kop hebben.
Verwijst naar de periode in Meso-Amerika van circa 300 tot 250 v. Chr. Verenwerk in Meso-Amerika had zijn oorsprong in deze periode als symbool van macht en rang en bestond onder andere uit verfijnde ceremoniële hoofdtooien die waren gemaakt van veren van de staart van quetzals. Beeldhouwwerken uit deze periode omvatten aardewerk en grafurnen, zoömorfe en antropomorfe graffiguren, gegroefde vazen met karakteristieke parallelle lijnen die zijn getekend op oranje slip, en schalen die zijn beschilderd met kronkelige vormen op randbanden aan de buitenkant. De architectuurstijl in deze periode nam paleisachtige vormen aan, met robuuste, platte of gewelfde dakbedekkingen, fijn afgewerkte trappen met strekse hellingen aan weerszijden, lijstwerk, tablero's en maskers. Piramide-achtige structuren in deze periode tonen complexe cirkel- en kegelvormige secties en secties met terrassen.
Smalle planken of richels langs het bovenste deel van de muren van een ruimte, die een groef hebben om borden of decoraties in te zetten.
Horizontale persen bestaande uit twee evenwijdige platen of balken die worden samengedrukt of uiteengedreven met behulp van een grote schroef bij elk van beide uiteinden; ook wel voorzien van een groef waarin het snijmes loopt. Worden gebruikt om een boek vast te zetten tijdens bewerkingen zoals voeren, vergulden of bijsnijden.
Instapschoenen met een lage hak van een mocassin-achtig model met een gegroefde gesp die aan het middenstuk van de schacht is gestikt. Ook soortgelijke schoenen versierd met een metalen kettinkje of vastgebonden kwastjes op het middenstuk van de schacht.
Riemen die worden gedragen om het drijfvermogen van een duiker te regelen door er afhankelijk van de omvang en het gewicht van het lichaam van de duiker gegroefde loodgewichten aan te hangen en met een gesp waarmee de riem in geval van nood snel losgemaakt kan worden.
Lang, dun keukengerei waarvan één kant is gevormd als een lange, smalle, gegroefde lepel en dat wordt gebruikt voor het verkrijgen van het merg uit het mergbeen. Soms zijn beide kanten gegroefd en van twee verschillende breedtes zodat het kan worden toegepast op botten van verschillende afmetingen.
Een vrij bewegend scharnier dat wordt gebruikt bij het boekbinden, geproduceerd door voor- en achterplat een klein stuk (ongeveer 3 tot 6 mm) van de kneep te plaatsen. Zo ontstaat een ruimte waarin het omslagmateriaal wordt geperst, waarbij er een plooi of een groef ontstaat. Het is een van de meest karakteristieke eigenschappen van bibliotheekbindingen. Er kan op deze manier dik omslagmateriaal worden gebruikt, zoals buckram, terwijl het boek nog steeds eenvoudig kan worden geopend. Anders dan 'gesloten scharnieren', waarbij het plat met de rugsnede tegen de kneep ligt, waardoor een vrij stugge verbinding ontstaat.
Keukengerei met een breed, plat, vaak flexibel blad dat wordt gebruikt voor het mengen of verdelen van zacht voedsel of het verwijderen van voedsel uit kommen of andere hulpmiddelen. Gebruik 'turners (culinary utensils)' voor gerei met een eenvoudig, geperforeerd, doorboord of gegroefd blad en dat lange handvatten, dat wordt gebruikt voor het optillen en omdraaien van voedsel zoals pannekoeken of gebakken eieren.
Grote schilden die meestal rechthoekig zijn en worden gekenmerkt door een centrale verticale groef aan de binnenzijde waarin een stok was bevestigd om het schild rechtop te houden. Ze werden van de 14e tot de 16e eeuw veel gebruikt om boogschutters te voet te beschermen.
Voegen die gevormd worden doordat het eind van een stuk hout , meestal in een rechte hoek, in een groef past die over de breedte tot de helft van de dikte van een ander stuk is gesneden.
Groefschaven met instelbare geleider waarin verwisselbare beitels geplaatst kunnen worden. Gebruikt voor het uitsnijden van groeven.
Genus van 6 soorten kegeldragende groenblijvende productiebomen die inheems zijn in het westen van Noord-Amerika en in Oost-Azië. De bomen worden gekenmerkt door lange, platte, spiraalvormig gerangschikte naalden die rechtstreeks uit de tak ontspringen. Iedere geelgroene of blauwgroene naald heeft een korte steel aan de basis en een gegroefd bovenoppervlak. De winterknoppen zijn bruin, glanzend en puntig van vorm. Als enige conifeer heeft de Douglasspar drielobbige bracteeën die tussen de schubben uitsteken. De kegels hangen omlaag en steken dus niet omhoog zoals bij echte sparren. De kegels rijpen in één jaargetijde en behouden hun schubben wanneer ze afvallen.
Beitels met gegroefde of getande uiteinden die worden gebruikt om de inkepingen waar scharnieren in komen te maken.
Cilindrische bevestigingsmiddelen met een kop met daarin een groef of holte, en een spiraalvormige schroefdraad, die ergens in worden geplaatst door ze rond te draaien met bijvoorbeeld een schroevendraaier.
Handgereedschap om mee te openen en sluiten dat geen bek heeft of in schroeven past. Gebruik 'schroevendraaiers' voor verstelgereedschap waarvan de punt in de groef van een schroef past. Gebruik 'moersleutels' voor handgereedschap dat opent en sluit door middel van een bek. Gebruik 'sleutels (ijzerwaren)' voor de wegneembare en in werking brengende voorwerpen van sloten.
Hamerachtig gereedschap met een gegroefd of uitgehold slagvlak. Worden gebruikt als smeedzadel bij het nagelen van bladmetaal.
Halfronde metalen, pinvormige strips waarvan de uiteinden uiteengebogen kunnen worden nadat ze in een groef of gat zijn geplaatst.
Schoenmakerswerktuig dat bestaat uit een metalen staafje (ca. 4-5cm lang) dat naar het uiteinde toe vaak breder uitloopt en dat aan het hoofdeinde voorzien is van een groef, bevestigd in een houten hecht. Met de steekzetter wordt er tussen elke steek op de bovenrand van de schoenzool een inkerving gemaakt om de steken vast te zetten en ze beter te laten doen uitkomen.
Noord-Amerikaanse soort sier- en productieboom, meestal zo'n 18 meter hoog. Op minder vruchtbare bodems kan de soort kleiner en struikachtig zijn. De gladde, glanzende, niet-afbladderende buitenste schors is roodbruin op jongere stammen en bijna zwart op oudere stammen en diep gegroefd in onregelmatige lagen. De takjes en de binnenste schors hebben de geur en smaak van wintergroene planten. Het harde hout met de dichte nerfstructuur is vergelijkbaar met dat van de gele berk, maar is massiever en dieper van kleur. De suikerberk is een bron van berkenolie en was vroeger een vervanger van wintergroenolie. Van het sap wordt berkenbier gemaakt.
Zware, onregelmatig geronde, eivormige en langwerpige stenen, aangetroffen op neolithische vindplaatsen in de Sahara, met een groef over het midden. Uit afbeeldingen in rotsinkervingen is bekend dat ze gebruikt werden om tamme dieren zoals vee aan vast te binden, of om touwvallen en -strikken voor wilde dieren te maken; het touw werd op de plaats van de groef rond de steen gebonden of geknoopt en het gewicht van de steen voorkwam dat het dier wegliep.
Voegen tussen twee in een rechte hoek dicht tegen elkaar staande planken die worden gemaakt door een groef te maken over de lengte van elke plank en ze in elkaar te zetten met een gemeenschappelijke messing.
Stel van twee schaven, de groef- en de messingschaaf, waarmee de groef en de messing geschaafd worden voor de verbinding van planken.
Geriemde lijstwerken die onstaan door het uitsnijden van een groef op een effen oppervlak. Te onderscheiden van 'riemen (motieven)', waarbij een vergulde of onzichtbare groef is ingedrukt met behulp van het benodigde gereedschap, de riem.
Langwerpig (ca. 12-20cm lang; ca. 1-2cm breed) werktuig met een platte ovaal als doorsnede, en afgeplatte uiteinden. Deze uiteinden kunnen afgerond of recht zijn, met of zonder groefjes. De schoenmaker gebruikt het likbeen om te polijsten en glad te maken, plooien te verwijderen en naden vlak te wrijven
Grote groenblijvende boomsoort die tot 20-55 m groot wordt en inheems is in Europa en het westen van Azië. De naam 'zwarte den' is terug te voeren op het sombere aanzien veroorzaakt door de donkergroene, scherpe, stijve en vrij lange naalden en de diep gegroefde schors. Hij wordt algemeen geteeld als sierboom.