Bakken, bakken, bakken.. bij KSART krijgt u de "taste of art" te pakken!
Welkom, voordat u kunt inloggen zet uw cookie instelling aan.
Nieuwe kunstvorm gevonden? Voeg nu een nieuwe kunstvorm toe!
De gewrichten, of de regio die het gewricht omringt, tussen het dijbeen en het onderbeen van een mens of een dier.
Harde leren schilden die werden gebruikt door de lichte cavalerie en waren bedoeld voor paardrijden met een korte stijgbeugel en gebogen knieën. Oorspronkelijk waren ze rond of hartvormig, maar later hadden ze gewoonlijk de vorm van twee overlappende ellipsen of ovalen. Oorspronkelijk werden ze gebruikt door de Moren, later door de Spanjaarden. Cortez introduceerde ze in Noord-Amerika toen hij aan het begin van de zestiende eeuw Mexico binnentrok.
Heuplange kledingstukken met een capuchon die over het hoofd worden aangetrokken, gemaakt van waterafstotend en winddicht materiaal, vaak met een ritssluiting bij de hals en een aantrekkoord in de boord. Ze kunnen gevoerd zijn en middenvoor een zak hebben; worden ook gedragen bij het sporten. Gebruik 'parka's' voor vergelijkbare kledingstukken die tot de dijen of knieën reiken.
Jas met tressen, die tevens als sluiting dienen, tot onder het middel maar boven de knieën.
Kledingstukken die het hele lichaam bedekken en tot de knieën of enkels reiken, met mouwen of zijden die over schouders en armen worden gedrapeerd; Voornamelijk door mannen gedragen in de Sahelregio van West-Afrika, vaak over een broek.
Gedecoreerde tunica's met lange mouwen, gedragen als liturgische gewaden bij christelijke eucharistievieringen. Ze vallen tot op de knieën en worden door diakenen over de albe heen gedragen, terwijl priesters een kazuifel dragen en subdiakenen een tunica. De term kan ook verwijzen naar soortgelijke gewaden gedragen als niet-kerkelijke kledij in het Romeinse Rijk of door Engelse koningen, in het bijzonder bij kroningen.
Harnassen die het lichaam bedekken van het hoofd tot aan de knieën.
De gewrichten tussen de onder- en bovenarm van mensen of dieren. Gebruik 'knieën (dierlijke of menselijke lichaamsdelen)' voor de soortgelijke gewrichten in benen.
Oosters-orthodoxe religieuze stola waarvan de twee uiteinden aan elkaar zijn vastgenaaid en recht naar beneden hangen, tot op de knieën of tot de grond, met een opening aan de bovenkant voor het hoofd. De voorkant kan ook van één stuk stof zijn gemaakt in plaats van twee aparte stukken. De sticharion en epitrachelion worden bijeengehouden door de zone (gordel), een smalle riem van wollen stof met gespen. Het verschil met stola's uit de westerse kerk is erin gelegen dat het epitrachelion recht hangt en niet gekruist over de borst.
Vedels uit het voormalige Joegoslavië, met een bovenblad van dierenhuid met één, soms twee snaren van getwijnd paardenhaar die door de bespeler vanaf de zijkant met de vingers worden verkort. Ze worden tijdens het bespelen tussen de knieën of op schoot gehouden en aangestreken met een kromme strijkstok.
Lichaamspantser, vergelijkbaar met gambesons; nauwsluitend militair kledingstuk van rond de 14de eeuw die onder lichaamspantsers of maliënkolders werden gedragen. De gypoen die doorgaans wordt beschouwd als de voorloper van het wambuis, viel tot op de knieën en was soms voorzien van een riem. Er is enige verwarring tussen deze term en de term 'gypoenen (blazoenen)', die zijn gedefinieerd als een type overkleding. Ook is de vraag of gypoenen wel of geen mouwen hadden.
Verwijst naar een portret van een bepaalde omvang, meestal geschilderd, een afdruk of een ander tweedimensionaal medium. Het is meestal ongeveer 90 x 70 centimeter groot en heeft een opvallende compositie: niet helemaal tot aan de knieën, maar wel met een of beide handen. De Engelse term is afgeleid van de serie portretten die Godfrey Kneller rond 1700-1720 maakte voor de eetzaal van de literaire club Kit-Cat in Londen, waar het plafond te laag was voor portretten tot aan de knieën. Daarom koos Kneller voor dit ongebruikelijke formaat.
De handeling of houding waarbij men op de knieën gaat of rust.
Harnas voor de knieën, voor het eerst verschenen in de 14e eeuw; ze bestaan uit een komvormig gedeelte dat over de knieschijf past, vaak met aanvullende scharnierende harnasplaatjes erboven en eronder, en een zijvleugel aan de buitenzijde van het been.
Luitachtigesnaarinstrumenten uit het moderne Griekenland, Bulgarije en Dalmatië, met een peervormige klankkast, een houten bovenblad, een sleutelschijf met stemsleutels aan de achterkant en drie snaren. Ze worden verticaal rustend op de knieën met een strijkstok bespeeld.
Een cape-vormige, mouwloze mantel die tot aan de knieën reikt en werd gedragen over het rochet. De vorm is een volledige cirkel. De armen staken door twee spleten aan de voorzijde. De mantelletta duidt op de jurisdictie van de dragers: kardinalen en bisschoppen.
Verwijst naar de periode die is genoemd naar het gebied van Nakhon Pathom in het Dvaravati-koninkrijk. Op het terrein van keramiek wordt deze periode gekenmerkt door hardgebakken houders van aardewerk, begrafenisurnen, votieftabletten van klei, kendi of watervaten met een bolvormige tuit en een lange hals met gevlamde rand, en olielampen, versierd in rood pigment of ingesneden, gestempelde patronen. Sommige keramiekstukken, zoals terracotta beeldjes, dienden als bouwkundige versieringen. In de beeldhouwkunst wordt deze periode gekenmerkt door Boeddha-afbeeldingen met enkele elementen in Mon-stijl, zoals brede gelaatstrekken en lange haarkrullen. De beeldhouwkunst is strikt frontaal en symmetrisch en de handen bevinden zich in de vitarka mudr-positie, waarbij de twee handen samen een verenigd gebaar maken, zoals in Dvaravati-beeldhouwkunst. Deze periode wordt ook gekenmerkt door Boeddha die is gezeten op de 'Europese' manier, met de benen naar beneden hangend en de knieën uit elkaar. Beeldhouwkunst in bas-reliëf uit deze periode wordt gekenmerkt door narratieve panelen verdeeld in twee registers en wordt gebruikt voor het versieren van stoepa-monumenten. Andere artistieke producties zijn gouden en zilveren votieftabletten die rijkdom en macht aanduiden, nek- en borstversieringen gemaakt van platte goudplaten, gouden betelsets, gouden plaquettes in reliëf, uit bladgoud gesneden afbeeldingen van Boeddha en ornamenten en beeldjes die zijn versierd met repoussé, filigreinwerk, emailleerwerk en niellowerk.
Knieën met uitgesneden ornamenten op cabriolestoelpoten.
Gebruikt voor kledingstukken met capuchon die over het hoofd worden aangetrokken en die reiken tot de dijbenen of knieën; meestal gemaakt van dierenvellen en gedragen door de inheemse volkeren van het noordpoolgebied. Ook te gebruiken voor soortgelijke kledingstukken van waterafstotend of winddicht materiaal voor sportieve of militaire activiteiten. Gebruik 'anoraks' voor vergelijkbare, heuplange kledingstukken.
Met betrekking tot bureaus en tafels: met een boog in het midden, boven de ruimte waar zich de schoot en knieën bevinden van iemand die aan het bureau of de tafel zit.
Harnasdelen die in de 15e en 16e eeuw werden gebruikt in steekspelen, bestaande uit grote metalen platen, ofwel in de vorm van een schild of in de vorm van het dijbeen; ze hingen aan beide kanten van het zadel of waren vastgeriemd aan de beide dijbenen van de strijder, ter bescherming van de dijbenen en knieën.
Gelamineerde harnasstukken in de vorm van lange, wijde trechters die het lichaam bedekken van het middel tot de knieën; karakteristiek onderdeel van sommige harnassen voor gevechten te voet.
Eenvoudige instap-kledingstukken met of zonder mouwen, meestal tot aan de knieën en met een riem rond het middel worden gebonden; vooral die gedragen werden door mannen en vrouwen in het oude Griekenland en Rome. Ook kledingstukken van de hals tot de taille of langer, meestal met een hoge boord en gedragen over andere kledingstukken.