Bakken, bakken, bakken.. bij KSART krijgt u de "taste of art" te pakken!
Welkom, voordat u kunt inloggen zet uw cookie instelling aan.
Nieuwe kunstvorm gevonden? Voeg nu een nieuwe kunstvorm toe!
Een keramische techniek waarbij een fijn koord rond een spatel wordt gewonden en tegen een ongebakken vat van klei wordt gedrukt, waarbij het koord een afdruk achterlaat.
Door de prehistorische mens aangebrachte circulaire indrukken op een rots of steen, soms omgeven door concentrische cirkels. Fungeerde als petroglief en werd ook aangebracht op megalieten.
Te gebruiken voor locomotieven waarin de kracht wordt opgewekt door inwendige verbrandingsmotoren op olie, die elektrische generatoren aandrijven om stroom te leveren aan elektrische tractiemotoren voor de voortstuwing.
Gestileerde bloem- en rankenmotieven, meestal in de vorm van palmet- of kamperfoeliemotieven afgewisseld met lotusbloemen of andere soortgelijke planten met kwab- of bladvormen die stervormig uitlopen vanuit de basis. Komt voor in Griekse en latere antiquiserende stijlen. De term is ontleend aan het Griekse woord voor bloem, en wordt soms ook gebruikt als verwijzing naar één bloem, een kamperfoelie of palmet.
Te gebruiken voor afzonderlijke of scheidbare ontwerpelementen, meestal decoratief, die alleen als individuele vormen of composities voorkomen of die worden herhaald of gecombineerd, om zo een patroon te vormen.
Een S-vormige figuur die wordt gebruikt als motief, vaak in een horizontale positie of in een reeks.
Verwijst naar een stijl van imitatie-gotisch meubilair in de jaren 20 en 30 van de 19de eeuw. De stijl dankt zijn naam aan het huis van Sir Walter Scott in Abbotsford in Roxburghshire en kenmerkt zich door schroefzuilen, cusps, bolvormig beeldsnijwerk, geestelijke motieven en het gebruik van houten overblijfsels uit de 15de en 16de eeuw.
Gehaakte tapijten die populair waren in het begin van de twintigste eeuw en bestaan uit een ontwerp dat is geïnspireerd op motieven van tapijten van de oorspronkelijke inwoners van Amerika.
Te gebruiken voor de gestileerde decoratieve motieven gebaseerd op de diepe zaagvormige en uitgeschulpte bladeren en gebogen stengels van de acanthus-plant.
Kazakken uit Karabagh (Kaukasus) met een patroon van één of meer grote bloemmotieven die fungeren als medaillons.
Door de Yoruba (Nigeria) met indigo geverfde stof, voorzien van gestempelde, geschilderde of gewikkelde motieven verkregen door uitsparing.
Spaanse tapijten met acht- of zeshoekige ornamenten, of met trapgewijs geplaatste ruiten,of met een ster in een ruit; ook met wapenschilden en niet-islamitische motieven zoals dieren of mensen; motieven afgeleid van Perzische of Anatolische tapijten.
Motieven die de kop van een ram of geit voorstellen. Werden in de oudheid gebruikt als decoratie van altaren, sarcofagen en asurnen; herontdekt als decoratie tijdens de renaissance en aan het eind van de 18de eeuw gebruikt als meubeldecoratie.
Verwijst naar de Noord-Europese mesolithische periode en cultuur die bloeide rond 7000 v. Chr. Deze kenmerkt zich door een terugkeer naar technologieën behorend bij het koude klimaat dat volgde op de mildere interstadiale periode en de Hamburgcultuur, met inbegrip van een typische geweivormige bijl die de 'bijl van Lingby' wordt genoemd, afneembare harpoenpunten van gewei, harpoenachtige pijlpunten met afneembare schacht, andere herbruikbare gereedschappen en decoratieve motieven die lijken op die van de Hamburgcultuur, zoals visgraatmotieven, meanders en geometrische figuren. De cultuur verspreidde zich over het laagland dat nu de Noordzee is, van Duitsland tot Nederland en Zuidoost-Engeland. Sommige geleerden menen dat deze cultuur banden kan hebben gehad met Oost-Europa.
Vroege met goud bewerkte boekbanden die in Venetië en andere plaatsen in Noord-Italië werden vervaardigd. De hoeken zijn vaak gedecoreerd met gestileerde arabesken of een kleine driepasvorm, een zogeheten 'Aldine-fleuron'. Kenmerkende decoraties voor deze banden zijn geometrische vlechtbandmotieven of rechthoekige panelen met gouden riemlijsten, met de titel van het boek of de naam van de schrijver in het midden gestempeld.
Verwijst naar een stijl van wandkleedontwerpen die werd ontwikkeld in de Gobelins-fabriek en zijn bloeitijd had in het Frankrijk van de 18de eeuw. Het wordt gekenmerkt door een relatief kleine, ingekaderde afbeelding met personages of een ander tafereel, waarbij het tafereel wordt omlijst door rijk afgewerkte randen die bestaan uit motieven als bloemen, guirlandes, decoratieve touwen en andere versieringen.
Decoratieve motieven die lijken op uiterst gestileerde ananassen; veelvoorkomend onder meer op rococo-meubilair, als fioelen op de stijlen van toegangspoorten, op tafelgerei, en gestempeld op leren boekbanden. Op boekbanden worden ze doorgaans geplaatst in ruitvormige compartimenten van een paneel, onderverdeeld door diagonale stroken.
Verwijst naar de periode en stijl die wordt geassocieerd met de verovering van het grootste deel van de Britse eilanden door Germaanse Saksen en Angelen uit Sleeswijk en het Oostzeegebied, vanaf de opeenvolgende invasies in de 5de en 6de eeuw n. Chr. tot na hun bekering tot het christendom. De stijl kenmerkt zich door de vermenging van de cultuur van de immigranten met de bestaande Keltische tradities en is later nog vermengd met klassieke invloeden van het Europese vasteland. De elementen die zijn afgeleid van het traditionele metaalwerk van de Angelen en de Saksen en vaak ook werden toegepast op andere middelen, zijn onder meer symmetrische, dooreengevlochten, abstracte patronen, gestileerde verstrengelde dieren, invatting van granaten, juwelen en filigraan. Deze worden gecombineerd met Keltische schaakbordpatronen van millefiore email en andere motieven zoals die zijn ontwikkeld in Keltische kloosters.
Type decoratieve kunst voor woninginrichting met als wegbereider de ontwerper en architect Thomas Jeckyll (1827-1881); kenmerkend voor deze stijl zijn de op Japanse motieven geënte ornamenten (zowel geometrische motieven als bloemmotieven).
Verwijst naar een typische artistieke traditie van vooral draagbare objecten. Deze stijl werd voor het eerst ontwikkeld door de Scythische nomaden ten noorden van de Kaukasus in de 6de eeuw v. Chr. De stijl werd tot in de 8ste eeuw n. Chr. verspreid door heel Europa en Noordelijk Azië door nomaden te paard, over de steppen van Hongarije naar de Gobiwoestijn en verder. De stijl kenmerkt zich door het veelvuldig gebruik van kostbare materialen, modelleertechnieken die houtsnijwerk imiteren, waaronder afkanten, en een hoge mate van intensiviteit en vitaliteit. Veel voorkomende motieven zijn gestileerde realistische of mythologische dieren, dikwijls weergegeven in gebogen of verwrongen houdingen.
Verwijst naar stijlen en methoden van keramiekproductie die sinds de 1ste eeuw werden toegepast in Vietnam. De stijl weerspiegelt over het algemeen sterke Chinese invloeden; tegen de 11de eeuw ontwikkelden de technologie, vormen en ontwerpen van keramiek zich echter tot duidelijkere Vietnamese stijlen. De stijl kan worden onderverdeeld in pre-exportaardewerk (gekenmerkt door bruinwitte ingesneden urnen, bassins en hurkkruiken met bloem-, blad-, lotus- en chrysantbloesemmotieven), vroege-exportaardewerk (gekenmerkt door een identificeerbaar wit of grijsachtig lichaam, een harde en fijne textuur en een donkere chocoladekleurige of lichter bruin gekleurde basis) en blauwwit aardewerk, dat wordt gekenmerkt door een speciaal onderglazuur dat werd gebruikt in de 14de eeuw, door bloemontwerpen, lotuskrullen en zwemmende vissen, en door opgeglazuurd email in rood, groen en geel. Blauwwit aardewerk bleef zich ontwikkelen tot in de 18de en 19de eeuw.
Gemengde kantsoort die bestaat uit een zeer lichte ondergrond in mechanisch vervaardigd tule waarop gracieuze motieven worden uitgevoerd in klos- of naaldkant. De motieven zijn meestal fijne en elegante bloempjes en blaadjes, maar ook personages of andere motieven kunnen worden gebruikt.
Verwijst naar de aardewerkstijl die zich in de 5de en 4de eeuw v. Chr. ontwikkelde in Apulië. De stijl manifesteerde zich zowel in een sobere als een rijk versierde versie. De sobere versie wordt gewoonlijk aangetroffen bij kleinere vazen met eenvoudige decoratieve composities, waarop minder figuren zijn afgebeeld, en met dionysische thema’s, of genretaferelen of eenvoudige vrouwenhoofden. Bij de rijk versierde versie zijn de vazen meestal groter en kleurrijker en de ontwerpen meer overladen, met plantenmotieven en geometrische patronen maar ook mythologische en funeraire onderwerpen.
Decoratief patroon van gestileerd gebladerte met een doorlopende stengel die regelmatig splitst, zodat er een tweede reeks bebladerde stengels als tegenhanger ontstaat. Wordt ook meer algemeen gebruikt voor 'allover patterns' op fantasievol rolwerk met bladmotieven.
Verwijst naar een architectuurstijl uit de periode van de 16de tot de 19de eeuw in het berggebied in het zuiden van Peru. De stijl wordt gekenmerkt door het gebruik van plaatselijke vulkanisch gesteente (sedimentgesteente of sillar) en de integratie van Creoolse, Mestizo en Precolumbiaanse stijlen en motieven, bijvoorbeeld maïs, cantutabloemen, vogels, vissen en mythologische figuren in barokreliëf. In de beeldhouwkunst verwijst de term naar 17de-eeuwse reliëfstijlen in Mestizo-barok, gekenmerkt door zorgvuldige insnijdingen in het oppervlak, waardoor een wandtapijtachtig effect resulteert.
Verwijst naar al het porselein dat is gedecoreerd met heraldische motieven, maar in het bijzonder naar 18de eeuws porselein dat voor Europese families in China werd vervaardigd en voorzien was van hun wapenschilden.
Verwijst naar de stijl, voornamelijk in de architectuur en beeldende kunst, die wijd verspreid was in Europa en de Verenigde Staten in de jaren 20 en 30 van de 20ste eeuw. De stijl werd populair na de Exposition Internationale des Arts Décoratifs et Industriels Modernes in Parijs in 1925. De stijl kenmerkt zich door een synthese van industriële en kunstzinnige materialen waarmee veel verschillende handgemaakte en industrieel vervaardigde voorwerpen werden gemaakt, vaak met de nadruk op rechtlijnige motieven, opvallende kleuren en elegante, abstracte en vereenvoudigde vormen.
Verwijst naar een soort ajourwerk waarbij een witte draad door wit materiaal wordt getrokken. Het wordt meestal verwerkt in fijne mousseline, waarop een verscheidenheid aan textielsteken is gecombineerd met bloemen en andere motieven, uitgevoerd in satijnsteken waardoor het wat op kant lijkt. Dit soort werk werd gemaakt in het 13de eeuwse Duitsland en elders, maar het is genoemd naar het graafschap Ayr in Schotland, waar het vanaf 1780 werd geproduceerd.
Verwijst naar de stijl die zich in de late 10de tot de 11de eeuw ontwikkelde in Angkor. De stijl wordt gekenmerkt door bladmotieven, het spaarzaam voorkomen van vrijstaande beeldhouwkunst, en jeugdig uitziende gebeeldhouwde figuren met dunne, nauwsluitende kleding zonder diadeem en met fijn gegraveerde plooien en versierd met scherp uitgesneden juwelen. De stijl is zichtbaar in monumentale beeldhouwwerken zoals de Khleangs, de Phimeanaka's en Ta Keo, en in reliëfwerk op lateien en timpanen. Timpanen in deze stijl zijn voorzien van rechthoekige reliëfpanelen met daarop taferelen uit het leven van Rama en Krishna, waarbij meer aandacht is besteed aan de levendige weergave van bewegingen dan aan anatomische details. De door het hindoeïsme beïnvloede boeddhistische beeldhouwwerken kwamen ook tot bloei onder deze stijl, waarbij het haar werd afgebeeld in fijne vlechten in plaats van krullen. Bronzen werken in deze stijl worden gekenmerkt door figuren met ingelegde ogen en wenkbrauwen en een gevarieerde onderwerpkeuze, uiteenlopend van decoratief tot religieus.
Aardewerk dat is versierd uit de vrije hand, met opgelegde slipmotieven die zijn aangebracht met een pipet. De techniek werd het eerst gebruikt op Rijnlands aardewerk van vóór de 3de eeuw v. Chr., ter vervanging van decoratieve reliëfvormen. De engobedecoratie werd als bies aangebracht om de randen van vlakke schalen te versieren met kleine bloemen en andere motieven. De techniek werd wederom gebruikt in het midden en aan het einde van de 19de eeuw, maar was niet populair omdat er snel stukjes van de engobe loskwamen door problemen met het bakken.
Koningskroon. Een kroon met twee gekruiste diademen (halve cirkels) op de hoofdring, versierd met edelsteenmotieven.
Decoratieve motieven die bestaan uit afzonderlijke krullen met bladvormen. Gebruik 'lofwerk' voor dezelfde patronen die doorlopen.
Motieven van mensengezichten omringd door gebladerte, in veel gevallen lijken de bladeren vanuit de mond, neusgaten, en soms de ogen te groeien.
Algemene term voor alle decoratieve motieven in de vorm van een bloem, het opzichtige reproducerende deel van bloeiende planten of angiospermen. Bekende voorbeelden zijn motieven in de vorm van rozen, tulpen, lelies of madeliefjes voorstellen.
Motieven bestaande uit bloemen met drie of vier bladen, meestal bijna gesloten om een bal en vaak voorkomend in holle lijstwerken in de Engels gotische architectuur.
Uiterst delicate kloskant die haar naam dankt aan de zijden draad waarmee ze wordt geklost. De tekeningen zijn meestal bloemmotieven of gracieuze loverranken en worden met een dikkere draad geklost dan de grond, zodat er een duidelijk contrast ontstaat tussen de motieven en de achtergrond.
Verwijst naar een decoratiestijl voor aardewerk die vanaf de 7de eeuw v. Chr. tot de eerste helft van de 6de eeuw v. Chr. voorkwam in Boeotië, een gebied ten noordwesten van Athene. Het Boeotische aardewerk was in sterke mate beïnvloed door de Attische stijlen. Het wordt gekenmerkt door het gebruik van zwierige bloemmotieven en mythologische thema's met weinig detaillering, meestal zwartfigurig of met figuren in reliëf. Boeotische klei heeft vaak een enigszins dofbruine tint. De kantharos was een populaire vaasvorm.
Verwijst naar de stijl van de keramiek die werd geproduceerd door Johann Friedrich Böttger in het begin van de 18de eeuw. Zijn werk bestaat uit roodbruin of zwart steengoed, versierd met in reliëf aangebrachte, ingekerfde, ingelegde, gegraveerde of geschilderde motieven en gelig porselein met een dik glazuur en toegevoegde decoratie.
Verwijst naar een soort kloskant die in de 17de en 18de eeuw werd gemaakt in Brussel. Deze kant was heel kostbaar en populair aan het hof. De kloskant kenmerkt zich door een specifiek maaswerk dat bestaat uit zeshoeken, waarbij elke zeshoek bestaat uit vier gedraaide zijden en twee vier keer gevlochten zijden. Ook kunnen delen van het motief zijn verbonden door middel van een spijlenfond. De ontwerpen bestonden meestal uit grote gebogen vormen, krachtige, uitbundige bloem- en bladpatronen, en landschappen en figuren in verhalende scènes. Afzonderlijke motieven of kleine secties van het patroon werden soms apart gemaakt en op het maaswerk bevestigd. De kant dankte zijn faam aan het hoogwaardige garen van Brabants vlas waarvan deze was gemaakt. De term verwijst ook naar de imitaties van Brusselse kant die later en/of elders werden gemaakt.
Motieven die een hart afbeelden met uitslaande of omringende vlammen. Deze motieven komen voor in westerse en christelijke kunst en symboliseren liefdadigheid, goddelijke liefde of religieuze passie.
Verwijst naar een aardewerkstijl, aangetroffen in de noordelijke Levant, in het bijzonder op de vlakte van Amuq, van circa 6000 tot 5500 v. Chr. De stijl kenmerkt zich door vaten die zijn versierd met eenvoudige rood geschilderde motieven op een witte slip.
Verwijst naar de overheersende graveerstijl in de regio Diyala in Mesopotamië tijdens de eerste fase van de vroeg-dynastieke tijd, van circa 2900 tot 2750 v. Chr. De stijl kenmerkt zich door doorlopende patronen van ruimtevullende motieven die de indruk wekken van een ononderbroken fries.
Witte kloskant vervaardigd in Brugge van grof garen waarin talrijke bloemmotieven voorkomen. Het grondwerk bestaat uit vlechten die soms met inkelogen worden versierd; ook tralies en andere opvullingen kunnen voorkomen.
Verwijst naar een Belgische kloskant die is bewerkt met fijne draad in grote corsages. Duchesse-kant wordt gekenmerkt door gekloste bloemenmotieven die soms lijken op 'tape-motieven' en zijn verbonden door strepen. Het werd vanaf 1840 in de 19de eeuw gemaakt in Brussel en Brugge. De meeste voorbeelden worden beschouwd als inferieur aan andere kant die in Brussel werd gemaakt, maar deze kant was goedkoop en een commercieel succes.
Verwijst naar een soort naaldkant die vanaf de 15de eeuw in Brussel werd gemaakt. Spaanse en Venetiaanse kant vormden oorspronkelijk de inspiratie. De naaldkant kenmerkt zich door een fijne Brabantse vlasdraad en een eenvoudig opengewerkt fond, meestal zonder spijlen, dat zwaar werd gecordonneerd en waarop ook ander reliëfwerk werd aangebracht in florale of andere motieven.
Verwijst naar een bepaalde stijl van Etruskisch aardewerk tussen het einde van de 7de en het begin van de 5de eeuw v. Chr. Het aardewerk werd geproduceerd als substituut voor metalen voorwerpen. De vormen, decoratieve motieven, zwarte kleur en gepolijste afwerking doen sterk aan de stijl van metalen voorwerpen denken.
Motieven die de kop of de schedel van een os voorstellen, vaak omkransd, gebruikelijk in friezen van klassieke stijl.
Te gebruiken om keramiek te beschrijven dat afkomstig is uit de gelijknamige stad die dateert uit de Middeleeuwen. Vanaf 1800 bestond het werk uit stenen kruiken en tafelgerei met een glimmende bruine sliplaag en reliëf, vaak aangebracht met witte klei. In 1829 werd een veldspaathoudende glazuurlaag geïntroduceerd die het werk het uiterlijk van porselein gaf. De stijlen liepen uiteen van klassiek tot neogotisch. Dieren-, bloemen- en heraldiekmotieven bleven voorkomen tot in de 19de eeuw.
Objecten of motieven die zijn bewerkt tot een gladde, bolronde of ovale vorm met een vlakke onderzijde. Verwijst in specifieke zin naar de vorm van edelstenen zonder facetten, architecturale ornamenten en details van meubilair, in het bijzonder tijdens de 16de en 17de eeuw; halverwege de 18de eeuw maakten ze een heropleving door als niervormig ornament op de cabriolepoten van stoelen en tafels.
Te gebruiken om werken te beschrijven van de vele Afrikaanse etnische groepen die leven in de gelijknamige hooglanden in het westen van Kameroen en wier kunstuitingen stilistische kenmerken, vormen en motieven gemeen hebben.
Verwijst naar de regionale stijl van Centraal-Java. Decoratieve kunsten en kostuums uit dit gebied worden vaak gekenmerkt door het gebruik van teritik voor het omlijnen van motieven, textielproducten die worden gedragen als hoofddoeken, grote ceremoniële omslagdoeken en sjerpen en kain kembangan bloem- en plaidmotieven. De textielmethode van de productie die bekend staat als ‘ikat’ wordt gebruikt voor het aanbrengen van patronen, waarbij gedeelten van patronen van draad worden afgebonden om de verfstof tegen te houden. Hofkledingstijlen werden gekenmerkt door appliqué op geïmporteerde zijden textielstoffen die over het effen, centrale ruitvormige gebied van een borstkleed en ceremoniële omslagdoeken werden aangebracht. In de beeldhouwkunst wordt de stijl gekenmerkt door de vroegste voorbeelden van stenen monumenten en candi's, zeldzame afbeeldingen van hindoegoden, reliëfpanelen die rigide, kloksgewijze narratieve sequenties afbeelden en Boeddhabeelden gezeten op leeuwentronen. Centraal in religieuze beeldhouwkundige programma's staat het elitaire karakter van het boeddhisme, waardoor boeddhistische iconografie en kunst de overhand hadden. In tegenstelling tot stijlen in andere gebieden van Java, wordt deze stijl niet gekenmerkt door een traditie van gegraveerde stenen afbeeldingen. In de architectuur wordt de stijl gekenmerkt door getrapte sanctuaria, afgeknotte piramideconstructies en makara-ornamenten ter versiering van trappen.
Verwijst naar de stijl die ontstond in het voormalige koninkrijk Champa en later opging in stijlen van de Vietnamese regio en andere delen van Zuidoost-Azië. De Cham-invloed in de Vietnamese regio groeit door de verspreiding van animistische geloven, Javaanse modellen en motieven, en stijlen en geloven met Indiase invloeden. Brahmaanse tempels versierd met vrouwelijke afbeeldingen, ceremoniële rites uitgevoerd ter ere van tot goden verheven helden, en uit het shivaïsme, visjnoeïsme en mahayana-boeddhisme overgenomen religieuze thema's nemen een belangrijke plaats in.
Verwijst naar kant die sinds de 18de eeuw wordt gemaakt in Chantilly in het Franse departement Oise. Chantillykant wordt gekenmerkt door zijn verfijndheid en is gemaakt van zijde of linnen. De ondergrond is van een zeszijdig maaswerk en een opvallend bloem- of krulmotief. Latere ontwerpen bevatten linten, naturalistische bloemen en andere motieven op een gespikkelde ondergrond. Chantillykant werd in de 19de eeuw in drie kleuren geproduceerd: wit, zwart en 'blond', de natuurlijke beige kleur van zijde. Er werden grote voorwerpen mee gemaakt, zoals sluiers, sjaals, andere kledingstukken, bedekkingen voor dressoirs en lakens. Chantillykant werd vanaf 1840 nagemaakt als machinale kant.
Te gebruiken voor motieven die bestaan uit twee golvende lijnen geplaatst onder drie bollen, die zijn geordend in een driehoekige vorm.
Zwaar versierde boekbanden, gewoonlijk met een omslag van rood marokijnleer, voorzien van fijn afgewerkte gouden randen, vlakken met doorsnijdende of gestippelde lijnen en exotische motieven met dieren, planten en menselijke en mythische figuren in rococostijl. Ook motieven die zijn geïnspireerd door Chinees en uit China geëxporteerd porselein, zoals draken, bloemen en vogels, komen veel voor.
Verwijst naar werken die zijn vervaardigd door de bewoners van de Chuuk-eilanden. Het Chuuk-volk versierde zijn houten kommen en de boeg en achtersteven van kano's met gestileerde zeevogel- en vissenmotieven.
Drinkglazen voor cider; soms gegraveerd met motieven van appeltakken of appelbloesems.
Kloskant met doorlopende draden. Versierd met geometrische motieven, vanaf de 19de eeuw over alle kantcentra in de wereld gemaakt.
Verwijst naar de stijl in de kunstnijverheid van 1799 tot 1805 tijdens het eerste consulaat van Napoleon. De stijl zet het neoclassicisme van het Directoire voort, maar onderscheidt zich door zwaardere vormen, overdadig gebruik van draperieën en de introductie van Egyptische motieven geïnspireerd door de veldtochten van Napoleon in Egypte.
Verwijst naar een aardewerkstijl die ontstond in de stad en de regio Corinthe op de Peloponnesus in het zuiden van Griekenland en zich op grote schaal uitbreidde naar andere delen van Griekenland, Italië en Egypte, in het bijzonder in de tweede helft van de 7de eeuw en de eerste helft van de 6de eeuw v. Chr. De stijl kenmerkt zich door grote vaten en krachtige decoraties geordend in friezen die het grootste deel van het oppervlak bedekken. De ontwerpen zijn zwartfigurig op een lichte terracotta achtergrond, met rode, witte en ingekerfde toevoegingen. De motieven kunnen geïnspireerd zijn door oosterse stoffen. Kenmerkend zijn de dieren, monsters of menselijke figuren, met ornamenten zoals stippen, blad- of rozetmotieven verspreid op de achtergrond.
Borduurtechniek waarbij met borduurwol meestal bloem- en krulmotieven in eenvoudige steken op effen stof worden aangebracht.
Tapijten met een groot, ingewikkeld stermotief, genoemd naar dergelijke motieven in een schilderij van de Italiaanse renaissanceschilder Carlo Crivelli.
Verwijst naar een Cycladische aardewerkstijl die zich kenmerkt door het gebruik van kromlijnige motieven in plaats van de strikt rechtlijnige motieven die kenmerkend zijn voor vroegere en latere Cycladische stijlen. Het aantal vormen van vaten neemt toe ten opzichte van eerdere stijlen, inclusief de merkwaardige zogenaamde braadpanvorm, en er worden kromlijnige spiralen, boottaferelen en andere ontwerpen geïntroduceerd.
Verwijst naar de stijl van schilderen die opkwam onder Peruaanse schilders van uiteenlopende etnische herkomst die actief waren in Cuzco van de 16de tot de 19de eeuw. De stijl wordt gekenmerkt door inheemse tradities met invloeden van Nederlandse late gotische kunst. Opvallende chiaroscuro-schilders in de Cuzco-stijl waren vaak indianen die les hadden gevolgd bij Spaanse meesters. Later begonnen indiaanse schilders te werken in stijlen waarbij de Spaanse en creoolse traditie werd losgelaten, met steun van lokale leiders. Hierbij ging het Europese perspectief verloren en bestond een voorkeur voor vlakke composities met sierlijke natuur- en incamotieven.
Verwijst naar de periode van de achtste en negende eeuw die is genoemd naar de hoofdstad van de Chinese provincie Dai-Lai. De stijl van deze periode wordt bepaald door de bloei van het boeddhisme, die van invloed was op de ontwikkeling van beeldhouwkunst en architectuur en door de inbreng van Chinese stijl en Cham-stijl. In de beeldhouwkunst wordt deze periode gekenmerkt door afbeeldingen van het boeddhistische godendom en van boeddhistische monniken, geconstrueerd in hout of steen, stenen pilaren, mythische kinnarafiguren, beschermende lokapala-figuren beïnvloed door Indiase en Chinese decoraties, en beeldsnijwerken in bas-reliëf van planten en figuren die doen denken aan grotsculpturen van Yungang en Longmen in China. In de architectuur wordt deze periode gekenmerkt door terracotta lijstwerk op tempels, stoepa's gebouwd van baksteen en motieven op constructies met gestileerde draken, wolken en planten.
Verwijst naar een Chinese neolithische cultuur uit het middelste rivierbekken van de Yangtze-rivier, daterend uit de periode tussen circa 4400 en circa 3300 v. Chr. De naam is afgeleid van een vindplaats in Daxi Wushan in de provincie Sechuan; andere belangrijke Daxi-locaties zijn Guanmiaoshan Zhijiang en Honghuatao in de provincie Hubei, en Sanyuangong in de provincie Hunan. Keramiek is het meest opvallende Daxi-element, waarbij met de hand vervaardigd rood aardewerk overheerst. Technieken als beschilderen, stempelen, afdrukken maken met touw, insnijden, appliqué en ajourwerk worden alle aangetroffen; chevrons, bloembladmotieven en gevlochten kromlijnige en driehoekige motieven worden vaak gezien. Staand vaatwerk zoals de dou met diepe kom en kommen met ringvoet, borden en bekers behoren tot de belangrijkste typen Daxi-vaatwerk. Stenen gereedschappen en ornamenten zoals ringen en halssnoeren van jade, been, steen en schelpen zijn eveneens aangetroffen op Daxi-locaties.
Stijl voor vaasbeschilderingen die is geïnspireerd op oriëntaliserende motieven, met name populair in Korinthe en het oosten van Griekenland. Als decor fungeren met name dieren, zowel bestaande (katachtigen, vogels, stieren, zwijnen, geiten, herten, honden en hazen) als fabeldieren (sirenen, sfinxen en griffioenen).
Te gebruiken voor locomotieven waarbij de kracht die wordt ontwikkeld door inwendige verbrandingsmotoren op olie, wordt geleverd aan de aandrijfstangen en -assen door middel van drijfassen en koppelingen.
Verwijst naar de stijl in de beeldende kunst en de architectuur tijdens het bewind van het Directoire in Frankrijk (1795-1799). De stijl is een strenge, vereenvoudigde vorm van het neoclassicisme en omvat republikeins geïnspireerde motieven zoals ineengeslagen handen, fasces, Phrygische mutsen en eikenblaadjes.
Verwijst naar de periode in de Vietnamese Bronstijd (circa 15de of 14de eeuw v. Chr.) die wordt geassocieerd met de site in noordelijk Vietnam in de provincie Thanh Hoa die bekend staat als Dông-Son. Deze periode wordt gekenmerkt door de hoge productie van bronzen rituele voorwerpen en bronzen keteltrommels die sterke Indonesische stilistische invloeden weerspiegelen en een voorkeur voor dierenmotieven. Objecten die in deze periode werden geproduceerd vertonen ook een affiniteit in vorm en stijl met Chinees aardewerk en bronswerk. In de architectuur wordt deze periode gekenmerkt door huizen en tempels met gewelfde daken en ondersteunende constructies die zijn gebaseerd op een pijlersysteem.
Motieven die een hart afbeelden dat wordt doorboord door een of meer nagels of scherpe wapens zoals zwaarden. In westerse christelijke kunst symboliseren deze motieven het lijden van Christus aan het kruis en het verdriet van de Maagd Maria.
Draaischijven waarop locomotieven of wagens enz. omgedraaid kunnen worden.
B Verwijst naar de stijl in de Amerikaanse en Europese architectuur en kunstnijverheid die te dateren is tussen de late 18de eeuw en vroege 19de eeuw en die werd beïnvloed door de publicaties over Egypte en de veldtochten van Napoleon. De stijl kenmerkt zich door het gebruik van Egyptische vormen en motieven, waaronder obelisken, piramiden, hiërogliefen, gevleugelde zonnen, sfinxen, papyri en lotusknoppen.
Te gebruiken voor motieven gebaseerd op bladeren van de eikenboom, vaak met eikels en geordend in de vorm van een krans, een doorlopend ornament of in clusters; ontleend aan de oudheid, vaak als symbool voor kracht, macht of moed.
Te gebruiken voor locomotieven waarbij de bron van de drijfkracht elektriciteit is die ter plekke wordt opgewekt of die wordt verkregen via leidingen boven de locomotief of een derde rail.
Verwijst naar de Engelse stijl in de architectuur en kunstnijverheid zoals voortgebracht tijdens de regering van koningin Elizabeth I van 1551 tot 1603. Deze stijl is een combinatie van gotiek, Italiaanse Renaissance, Vlaams en Frans maniërisme en lokale stijlen, en wordt gekenmerkt door overdadige silhouetten in de architectuur, met elementen als fioelen, druipers en vlechtbandmotieven, en in de kunstnijverheid door rijk versierde oppervlakken.
Verwijst naar de Engelse stijl in de architectuur, binnenhuisarchitectuur en kunstnijverheid van de jaren 30 tot 60 van de 19de eeuw, die teruggrijpt naar de Elizabethaanse periode in de 16de eeuw. Architecten namen een reeks Elizabethaanse bouwkundige vormen over, waaronder geveltoppen, achthoekige torentjes en glas-in-loodramen, terwijl ontwerpers vijfpassen, vlechtbandmotieven en familiewapens toepasten in meubilair, zilverwerk en keramiek.
Verwijst naar de stijl in de kunst en architectuur die vanaf het eind van de 14de eeuw tot aan het midden van de 16de eeuw bloeide in Portugal en zijn kolonies. De stijl is genoemd naar Manuel I, koning van Portugal (van 1495-1521). De stijl groeide uit tot nationale stijl die zich bewust van de Spaanse stijl afzette. De stijl kenmerkt zich door de vermenging van de laatgotische stijl met inventieve verwijzingen naar Portugese reizen, die vooral tot uiting komen in de symboliek en de overdadige ornamenten. Nieuwe thema’s bestaan uit weelderige bladachtige en nautische motieven en verwijzingen naar het exotische, waaronder de islamitische kunst.
Verwijst naar de stijl in de kunstnijverheid, binnenhuisarchitectuur, architectuur en kleding, die zich tijdens en na het Napoleontische keizerrijk (1804-1814) vanuit Frankrijk over delen van Europa en de Verenigde Staten verspreidde. Net als de voorafgaande Directoire- en Consulaatstijlen wordt deze stijl gekenmerkt door zware neoclassicistische vormen en overvloedig gebruik van draperieën. De stijl onderscheidt zich echter door het gebruik van Napoleontische motieven die verwijzen naar de macht en de persoonlijke smaak van de keizer, zoals de bij, de letter N, adelaars, kransen en de zwaan van keizerin Josephine.
Weelderige kantsoort die een combinatie van klos- en naaldkant is: de gesloten delen worden in Brusselse Duchesse geklost, de opvul tussen de motieven is een lichte gaasgrond die met de naald wordt gemaakt. Kenmerkend zijn ook de sierlijke tekeningen met motieven uit de natuur en de grote diversiteit aan elegante versieringen zoals sterretjes, ringetjes, reliëfs en openluchtjes die zowel in klos- als naaldkant worden aangebracht.
Motieven die bestaan uit vrouwenmaskers met een fraise om het hoofd en onder de kin, populair in de achtiende-eeuwse franse kunstnijverheid uit de Régence.
Verwijst naar personen die de waarden bestuderen die verband houden met het menselijke gedrag, met betrekking tot de juist- of onjuistheid van bepaalde handelingen, de goed- of slechtheid van de motieven voor dergelijke handelingen en de resultaten ervan.
Stelsel van morele principes of gedragsregels voor vrijwillige menselijke handelingen. Gebruik 'ethiek (filosofie)' voor het deelgebied binnen de filosofie dat deze principes en regels bestudeert met betrekking tot het goed of verkeerd zijn van bepaalde menselijke handelingen en de goede en slechte motieven en doelstellingen van zulke handelingen.
Boekbanden, meestal van kalfsleer, versierd met patronen en motieven die zijn afgeleid de Etruskisch aardewerk, zoals sleutelpatronen, vazen en palmetten. Ze werden halverwege de 18de eeuw gemeengoed dankzij de boekbinders uit Halifax in het Englese Yorkshire en met name dankzij de familie Edwards.
Verwijst naar de Europese stijl van binnenhuisarchitectuur, meubilair en keramiek in de late 18de eeuw. Deze stijl, voornamelijk afgeleid van de motieven en kleuren van Griekse vazen die destijds werden toegeschreven aan de Etrusken, wordt gekenmerkt door griffioenen, palmetten, harpijen, leeuwen en sfinxen en het gebruik van de kleuren rood, zwart en wit.
Verwijst naar de stijl die zich ontwikkelde langs de Levantijnse kust in het eerste millennium v. Chr. De stijl kenmerkt zich door een combinatie van verschillende stijlen uit het Nabije Oosten en Egyptische motieven die met name in de ivoor-, glas- en ijzerbewerking naar voren komen.
Te gebruiken voor motieven die bestaan uit kransen van bloemen, fruit of gebladerte die vanuit twee punten losjes naar beneden hangen. Te onderscheiden van 'slingers (behangsels)', dat verwijst naar decoratieve textiel op dezelfde wijze gedrapeerd.
Verwijst naar de stijl van de werken die werden vervaardigd door de Phylakopi I-cultuur in de Cycladische archipel tijdens de vroeg-Cycladische periode tussen 2200 en 1800 v. Chr. Genoemd naar de gelijknamige archeologische vindplaats te Melos. De kunstwerken bestaan zowel uit aardewerk dat met rechtlijnige motieven is beschilderd als uit ijzerwerk, maar niet uit de marmeren beelden en vazen die aan eerdere perioden worden toegeschreven.
Verwijst naar de hybride stijl en cultuur van de Filippijnen, die een afspiegeling vormt van de handel en interactie tussen dit gebied en Chinese, islamitische en hindoeïstische culturen. In de volkskunst van de inwoners van de archipel komen op India geïnspireerde geometrische motieven voor, bijvoorbeeld in textiel, wapens en houders. De prekoloniale architectuur wordt gekenmerkt door megalithische monumenten die lijken op de late tantrische tjandis in Oost-Java. De schilder- en beeldhouwkunst in dit gebied vertoont invloeden van Indiase erotische voorstellingen, boeddhistische afbeeldingen en decoratieve, kromlijnige ontwerpen. De keramische stijlen zijn vaak imitaties van Chinese ontwerpen uit de Sung-dynastie. Als gevolg van het Spaanse kolonialisme van de 16de tot de 19de eeuw vertoonde de latere schilderkust sterke invloeden van de Spaanse christelijke iconografie. Daarnaast werden er koloniale kerken en kathedralen met gedetailleerde, flamboyante ontwerpen in neobyzantijnse stijl gebouwd. Later in de 19de eeuw werd de wereldlijke kunst belangrijker. Deze kunst volgde de Europese of internationale zakelijke esthetiek.
Verwijst naar de stijl die in verband wordt gebracht met de regio Flores in Indonesië. De stijl wordt gekenmerkt door bewerkte schelpen en botten, gedetailleerd kraalwerk en vergulde, met edelstenen bezette sieraden. Bij deze stijl worden ook niet-inheemse materialen zoals glas en koraalkralen toegepast in inheemse ontwerpen. Hoofd- en halssieraden worden vaak gegoten met het verlorenwasgietprocedé, en versierd met motieven van buffelkoppen en -hoorns. Monumentale beeldhouwwerken in deze stijl dragen sterke religieuze invloeden, met offeraltaren en heilige megalietstructuren, menhirs, dolmens en terrasvormige grafheuvels. Na de introductie van het hindoeïsme en het boeddhisme werden in de monumentale beeldhouwkunst ook symbolen van Boeddha en Shiva gebruikt. In de beeldhouwkunst in deze stijl bestaat een sterke houtsnijwerktraditie, waarbij vaak een mythische draak-slang wordt afgebeeld ter versiering en als symbool van bescherming.
'Unit tools' met blad- of bloemmotieven.
Verwijst naar een aardewerkstijl die bloeide in Fostat (het oude Cairo) gedurende de Fatimidische periode. Fragmenten uit de vroegere Tulunidische periode laten zien dat de techniek van lustrewerk in deze periode werd geïntroduceerd in de ateliers van Fostat, in nauwe samenhang met het Samarra-aardewerk. Nuances in het lustre zijn te herkennen in het aardewerk dat tijdens de Fatimidische periode werd vervaardigd, hoewel ieder stuk van slechts één laag lustre is voorzien. Ook de decoratieve motieven worden rijker en gevarieerder en bevatten elementen uit diverse culturen, een bewijs dat Fatimidisch Egypte openstond voor invloeden uit het gehele Middellandse Zee-gebied en zelfs daarbuiten. Afbeeldingen van dieren in rollen, vissen, vogels en wensinscripties in decoratief Kufic zijn populair; ook fantasiewezens en menselijke figuren zijn in trek, evenals meer schematische motieven zoals hartpalmetten. Sommige afgebeelde dieren zijn geïnterpreteerd als symbolen van de maan of de zon of als astrologische symbolen. In Egypte werd uitsluitend vaatwerk vervaardigd, geen tegels. De productie van Fostat-lustrewerk lijkt te zijn opgehouden tijdens de periode van de mammeluks, toen de pottenbakkers een voorkeur voor reliëfdecoraties gingen ontwikkelen.
Te gebruiken voor uitgestrekte horizontale banden als decoratie van architectuur, meubilair of andere objecten die figuren, scenes of ornamentele motieven bevatten. Gebruik 'friezen (entablementonderdelen)' voor de specifieke gedeelten van klassieke entablementen.
Kantsoort waarbij elementen en motieven uit klos- en naaldkant worden samengebracht en verwerkt tot een harmonisch geheel, eventueel met mechanische gedeelten zoals linten en tulegrond.
Verwijst naar de stijl in architectuur, binnenhuisarchitectuur en kunstnijverheid in Groot-Brittannië en Ierland, en later ook in de Verenigde Staten, tijdens de regeringen van George I tot en met George IV, van 1714 tot 1830. Sommige auteurs laten de regering van George IV buiten beschouwing en verwijzen naar de periode van circa 1790 tot 1830 als de Regency-stijl. Hoewel klassieke vormen en motieven domineren, omvat de stijl ook renaissance- en rococovormen, naast uiteenlopende neoklassieke stijlen als het neopompejisme en de etruskische stijl.
Verwijst naar de laat-19de-, vroeg-20ste-eeuwse Engelse stijl in architectuur, meubilair en kunstnijverheid, die de architectonische vormen en decoratieve motieven van de Georgian periode (1717-1830) deed herleven. De Georgian Revival-architectuur wordt evenals haar voorbeeld gekenmerkt door symmetrische bakstenen gevels, puntdaken, schuiframen en waaiervormig bovenlichten, terwijl de meubelontwerpen zijn geïnspireerd door de stijlen van Adam, Hepplewhite, Sheraton en Chippendale.
Verwijst naar de predynastische periode in boven-Egypte van circa 3500 tot 2925 v. Chr. Tot de kunstvoorwerpen behoren paletten van leisteen, mattoirs met beeldsnijwerk, koperen artefacten, ivoren en stenen beeldjes, en vaalgeel aardewerk dat is versierd met geometrische motieven en gestileerde voorstellingen van planten, dieren en mensen in rode verf.
Decoratieve motieven die zijn opgebouwd uit diagonaal opstijgende treden en eindigen in een hoekig gebogen haak.
Grote draaibanken die worden gebruikt om zware voorwerpen, zoals de wielen van locomotieven en treinwagons, te draaien.
Een hard en zeer kristallijn marmer uit Missouri dat veelvuldig wordt gebruikt voor binnen- en buitentoepassingen. Het heeft een grijsachtige kleur, een gesloten en gelijkmatige textuur en het glanst snel. De resten van crinoidea geven het een schetsachtig patroon. Dit zorgt voor de fraaie motieven die zichtbaar worden als het marmer overdwars wordt gesneden.
Decoratieve motieven die bestaan uit fantasievolle menselijke en dierlijke vormen en florale ornamenten, gebaseerd op de decoratie van Nero's Domus Aurea in Rome, ontdekt in 1488.
Term die verwijst naar een grote verschijdenheid van geometrische vormen, meestal achthoekig, zeshoekig op ruitvormig, die de belangrijkste decoratieve motieven van turkmeense weefsels vormt.
Motieven die vaak bestaan uit een verticale rij driehoeken of ruiten, met daartussen balken die doorlopen tot de zijkanten met een andere ruit aan het einde. Er zijn meestal ruiten of balken aan de boven- en onderkant van het motief. Het is een symbool van de huwelijkswens.
Verwijst naar een periode en cultuur in de Late Bronstijd en de Vroege IJzertijd, van circa 1100 tot circa 450 v. Chr. aangetroffen in Centraal- en West-Europa, en genoemd naar een begraafplaats en een zoutmijn in Halstatt (Oostenrijk). Begrafenispraktijken en artistieke stijlen verschilden per tijd en per plaats, maar over het algemeen wordt de cultuur gekenmerkt door de opkomst van handel met omliggende gebieden, door kunstvoorwerpen met symmetrische ontwerpen, geometrische versieringen, vogel- en plantenmotieven, en door de invloed van Italiaanse en mogelijk Griekse kunst.
Motieven die bestaan uit het gebogen deel van een cirkel en vaak de suggestie van een halve maan geven.
Verwijst naar de periode die is genoemd naar de heerschappij van koning Harshavarman III (1066-1080 n. Chr.) in het vroege Angkor-rijk, en die wordt gekenmerkt door een snelle expansie en stadsplanning. Monumenten uit deze periode ontwikkelden zich tot duidelijke functionele of symbolische typen. Het eerste van deze typen was de tempel-berg, een constructie die werd gebouwd op de top van een heuvel of berg in de vorm van een piramide met terrassen met daarin een centraal sanctuarium waarin een afbeelding was geplaatst die de macht van de koning symboliseerde. Het tweede type was een tempel die was gebouwd op vlakke grond en die qua ontwerp was gebaseerd op Indiase en Cambodjaanse tempels. Beide tempeltypen werden over het algemeen gebouwd van baksteen, lateriet of zandsteen, bevatten interne sanctuaria en bogen op kraagstenen. Beeldhouwwerken uit deze periode waren gewoonlijk voorbeelden van de Koh Ker-stijl (tweede kwart van de 10de eeuw) en de Banteay Srei-stijl (tweede helft van de 10de eeuw), die werden gekenmerkt door reliëfsculptuur die een reeks Indiase legendes afbeeldde, en van de stijl van de Khleangs (laat 10de tot vroeg 11de eeuw), die werd gekenmerkt door een reeks bladmotieven op tempeltimpanen en figuren van jeugdige godheden, vaak met kuiltjes in de wangen, gekleed in dunne, nauwsluitende kleding en versierd met sieraden.
Verwijst naar het werk van een school van schilders die is opgericht door Hasegawa Tohaku (1539-1610), en die zich waarschijnlijk bevond in Kyoto in of in de buurt van Hompoji, een Nichiren-tempel waarmee de familie van Tohaku banden had. De stijl kenmerkt zich door grootschalige kunstwerken die vele kamers besloegen, en Chinese thema's en motieven. Tohaku schijnt vier zonen te hebben gehad die ook kunstenaars waren, maar de school verdween aan het einde van de 17de eeuw.
Soort arabesk gebruikt in Ottomaans aardewerk in de Iznik-stijl, daterend uit het midden van de 15de eeuw. Hatayi maakt gebruik van een complex patroon van loof, zoals lotuspalmetten, gebogen wijnstokken en veervormige bladeren, en vaak ook vogels, wolkenbanden, draken en monsters. Lijkt op de motieven in de Chinese decoratieve stijlen waarin het ontstond; 'hatayi' is Turks voor 'Chinees' of 'op Cathayaanse wijze'.
Bij de verwijzing naar ornamenten te gebruiken voor simpele gekronkelde lijnen. Gebruik 'krullen (motieven)' of 'rolwerk' voor de meer ingewikkelde vormen.
Heraldische motieven die deel uitmaken van een wapenschild en soms worden weergegeven ter aanduiding van het eigendomsrecht; een helmteken kan voor meer dan één familie kenmerkend zijn.
Licht dat wordt uitgestraald door een heilige, of een visioen van bovennatuurlijk licht in het algemeen. Doorgaans gebruikt in verband met Christus of Maria, in het bijzonder voor de Transfiguratie en de Hemelvaart. Gebruik 'aureolen' voor motieven die zijn afgeleid van het begrip goddelijk licht.
Verwijst naar een Chinese neolithische cultuur die dateert uit circa 5200 tot circa 3300 v. Chr.; de naam is ontleend aan de vindplaats van een neolithisch dorp in Yuyao, in de provincie Zhejiang. De Hemudu-cultuur, waarvan het centrum zich bevond in de vallei bij de benedenloop van de Yangtze, heeft zijn faam met name te danken aan het feit dat hier de vroegste sporen van rijstbouw in China zijn aangetroffen, daterend uit circa 5000 v. Chr. Het oudst bekende lakwerk uit China, een roodgelakte houten kom, is gevonden op een Hemudu-vindplaats. Hemudu-aardewerk is met de hand vervaardigd, dik en grijs-zwart van kleur. Het oppervlak is vaak gepolijst, gedecoreerd met touwafdrukken of bevat ingesneden planten- en diermotieven. Andere Hemudu-artefacten zijn grove kleifiguurtjes van dieren en mensen, en gesneden hout en ivoor, met als interessantste motief de vogel, in het bijzonder de dubbele vogel.
Verwijst naar de Franse stijl in architectuur en kunstnijverheid tijdens de regering van Henri II, van 1547 tot 1559, die wordt gekenmerkt door vormen en motieven uit de Italiaanse Renaissance die de vroegere gotische elementen vervingen.
Verwijst naar Engels en Amerikaans meubilair naar de ontwerpen van de Engelse meubelmaker en ontwerper George Hepplewhite, die postuum werden gepubliceerd in 1788. Het meubilair wordt, overeenkomstig de neoclassicistische stijl van het laatste kwart van de 18de eeuw, gekenmerkt door shield-backstoelen, ladenkasten met bowfront, Marlboroughpoten en decoratieve motieven zoals de pluimen van de Prince of Wales, oren in de vorm van korenschoven, urnen en rozetten.
Personen die in afzondering leven of een eenzaam leven leiden, in het bijzonder degenen die dit doen uit religieuze motieven, zoals de vroegchristelijke kluizenaars.
Verwijst naar de stijl in de architectuur en kunstnijverheid op het Iberisch Schiereiland tijdens de moslimoverheersing van de 8ste tot de 15de eeuw. De stijl wordt gekenmerkt door islamitische vormen en motieven, zoals Kufic inscripties, dierenmotieven en gekrulde acacia bladeren. De term wordt soms gebruikt om specifiek te verwijzen naar Spaans aardewerk, tegelwerk en ander keramiek dat tijdens deze periode is vervaardigd, in het bijzonder de soorten met zijdeglanspigment.
Bepaald type kant uit de 17de eeuw, geklost in Vlaanderen voor de Nederlandse markt. Het betreft symmetrisch samengestelde, dikke en sterke kant met zeer dicht gewerkte motieven. In Nederlandse boedelbeschrijvingen soms aangeduid als Brabantse kant (Belgisch Brabant), maar niet te verwarren met de Brabantse kant die vanaf de 18de eeuw in Brussel werd vervaardigd.
Boekbanden in een eenvoudige stijl, bewerkt met republikeinse motieven en symbolen, in grote aantallen vervaardigd in opdracht van de Engelse republikein Thomas Hollis, die verzamelingen van op deze wijze gebonden boeken schonk aan universiteiten en bibliotheken in Europa en Amerika om het republicanisme te verspreiden en de bevorderen.
Verwijst naar de porseleinstijl die ontstond tijdens het midden van de Ming-dynastie, 1488-1505. De stijl kenmerkt zich door bloemmotieven in wit op een diepblauwe ondergrond, in blauw op een gele ondergrond, en in koffiebruin op een witte ondergrond.
Naaldkant met afzonderlijk gekloste delen, ontstaan in de 18de eeuw in Devon en geïnspireerd op Brusselse kant. Kenmerkende motieven zijn de roos, distel en het klaverblad. Het geheel is vaak minder verfijnd en kwaliteitsvol dan het Brusselse voorbeeld.
Bakijzer in de vorm van een metalen tang (ca. 50 à 60 cm lang) met gekruiste armen en platte, cirkel- of ovaalvormige kaken die het ongedesemde deeg tot hosties perst. Meestal zijn de kaken aan de binnenzijde versierd met religieuze motieven. Het hostie-ijzer wordt boven het vuur gehouden totdat de hosties gebakken zijn.
Een bredere benadering dan iconografie wat betreft het analyseren van de betekenis in de beeldende kunsten. Hier wordt rekening gehouden met de traditie van picturale motieven en de daarbij behorende historische, culturele, of sociale betekenis.
Motieven die een symbool van een hand met uitgestrekte wijsvinger weergeven, gebruikt om aandacht te vestigen op een specifiek aandachtsgebied op een gedrukte pagina.
Tapijten die in India zijn geweven en Perzische ontwerpmotieven bevatten.
De hiërarchie Interieurinrichting bevat descriptoren voor hoofdzakelijk verplaatsbare artikelen die comfort, gemak of bescherming bieden in woningen, zakelijke omgevingen of andere openbare ruimten of privéruimten. Interieurinrichting kan functioneel of ornamenteel van karakter zijn en binnenshuis of buitenshuis worden gebruikt. Ook handelsnamen en eigennamen van bepaalde typen interieurinrichting die (vrijwel) volledig zijn ingeburgerd in het algemene taalgebruik zijn in deze hiërarchie opgenomen. Relatie met andere hiërarchieën: objecten die primair fungeren als opslageenheid of andere vorm van houder (bijvoorbeeld 'kaarsenbakken' of 'footlockers') zijn opgenomen in de hiërarchie Houders. Permanente installaties die in gebouwen zijn geïntegreerd (bijvoorbeeld 'altaren' of 'koorschermen') zijn te vinden in de hiërarchie Componenten. Uurwerken en meteorologische instrumenten (bijvoorbeeld 'staande horloges' of 'barometers') zijn ondergebracht in de hiërarchie Meetinstrumenten. Descriptoren voor de diverse vormen van meubelstukken zijn opgenomen in de hiërarchie Kenmerken en Eigenschappen (bijvoorbeeld 'gerond'). Descriptoren voor samenstellende delen van interieurinrichting (bijvoorbeeld 'voetsteunen') zijn ondergebracht in de hiërarchie Componenten. Eveneens in deze hiërarchie vindt u descriptoren voor architecturale elementen die vaak deel uitmaken van een interieurinrichting (bijvoorbeeld 'bogen' of 'frontons'). Abstracte of gestileerde motieven en gestandaardiseerde patronen (bijvoorbeeld 'eierlijsten' of 'driepassen'), beeldbeschrijvende begrippen die telkens terugkeren in de kunstnijverheid, zijn opgenomen in de hiërarchie Ontwerpelementen.
Verwijst naar het aardwerk uit circa 2400 tot 2000 v. Chr. dat in het midden van Anatolië werd gevonden. De stijl kenmerkt zich door vazen die werden beschilderd met roze tot bruine geometrische motieven.
Verwijst naar de stijl in de kunstnijverheid in Spanje en zijn kolonies tijdens de heerschappij van Isabella I, van circa 1480 tot 1510. De stijl werd beïnvloed door de aanwezigheid van Noord-Europese handwerkslieden en architecten. De stijl toont een versmelting van vormen en motieven uit zowel de Gotische als de Mudejarstijl. In de architectuur worden gebouwen rijkelijk gedecoreerd en kenmerken zich door weelderig snijwerk, stergewelven, wapenschilden, deklijsten in de vorm van stalactieten, en achthoekige koepels.Dezelfde term wordt ook gebruikt binnen de Spaanse historiografie om te verwijzen naar de regeerperiode van Isabella II (1833-1868), maar dit gebruik vindt niet plaats met betrekking tot kunst.
Verwijst naar de stijl in de Britse architectuur, meubelmakerij en decoratieve kunsten tijdens de 19de en het begin van de 20ste eeuw, waarin vormen uit de Jacobijnse periode van de 17de eeuw opnieuw werden gebruikt. De architectuur van de Jacobean Revival, met ronde gevels, weelderige stenen schoorstenen en vensters met verticale raamstijlen en dwarsbalken, vermengde ook decoratieve motieven met de Elizabethaanse Revival en de Queen Anne-stijl.
Verwijst naar de Engelse stijl in de architectuur en beeldende en decoratieve kunsten tijdens de regeerperiode van James I van 1603 tot 1625. Gedetailleerde en juweelachtige portretten domineerden de schilder- en miniatuurschilderkunst, terwijl de decoratieve kunsten zich kenmerken door weelderig houtsnijwerk, bolle en draaiende vormen en motieven zoals schilden, distels en granaatappels. In de architectuur werden Renaissancevormen en -motieven gecombineerd met details die waren afgeleid van het Noord-Europese maniërisme, met kenmerken zoals Nederlandse gevels, balustrades en vlechtbandmotieven.
Verwijst naar de laat-19de eeuwse Japanse stijl in de Amerikaanse en Europese decoratieve kunsten en architectuur die zich kenmerkt door asymmetrische composities en Japanse motieven zoals bamboe, bloesems, waaiers en chrysanten.
Gestileerde bloem- of knopmotieven populair in laat achtiende-eeuws neoclassicistisch werk, bijna altijd in een snoer en vaak als festoen gebruikt.
Katoenen stof die zwaarder is dan mousseline; nu vaak ongebleekt en geappreteerd, of - vooral in Amerikaanse context - bedrukt met kleine gestileerde motieven; in de 18e en 19e eeuw handbeschilderd of bedrukt en vervaardigd in India.
Verwijst naar de stijl van het midden-Minoïsche aardewerk, voornamelijk gevonden in Knossos, Phaistos en de grotheiligdommen in Kamares, waar de stijl naar genoemd is. De stijl kenmerkt zich door een donkere glanzende ondergrond waarop in rood en wit decoraties zijn aangebracht, met verfijnde ontwerpen in kromlijnige abstracte patronen, en gestileerde planten, zeegezichten en figuratieve motieven. Vaak werd het uitzonderlijke compositorische hulpmiddel van de torsie gebruikt, waarbij het evenwicht tussen tegengestelde compositorische elementen werd benadrukt, bijvoorbeeld met twee tegengestelde diagonale composities die zich om de vaas heen kronkelden. Het pottenbakkerswiel werd over het algemeen gebruikt voor de kleinere vaten en de grotere vaten werden volgens de oudere werkwijze met de hand gemaakt.
Motieven gebaseerd op de kandelabervorm, meestal gesneden of geschilderd, en toegepast in verticale decoratiepanelen.
Verwijst naar de schilderstijl die ook wel bekend staat als de 'Chinese stijl' en vaak tegenover Yamato-e (Japanse schilderstijl) wordt geplaatst. In de 8ste eeuw verwees Kara-e naar de werken van Chinese kunstenaars uit de Tang-dynastie (618-907) en later ook naar Japanse voorstellingen van Chinese taferelen of motieven, gewoonlijk portretten van wijsgeren en paarden. Gedurende de Hein-periode raakte deze rijke stijl gelieerd aan het hofleven. In de 14de en 15de eeuw werden Chinese inktschilderijen uit de Song-dynastie (960-1279) en Yuan-dynastie (1279-1368) geïmporteerd in Japan en werd de naam Kara-e gebruikt om deze stijl te onderscheiden van de nog steeds toegepaste Hein-stijl.
De naam van dit patroon betekent letterlijk 'Chinese bloemmotieven' of 'Chinese bloemontwerpen' en heeft als kenmerk dat het ingewikkelde bloemmotieven combineert tot geometrische, vaak ronde of ruitvormige ontwerpen. Het kwam al in de Nara-periode (710-794) via Japan in China terecht en wordt soms gebruikt als synoniem van 'karakusa', wat 'Chinees grasmotief' betekent.
Decoratieve motieven die vaak worden gebruikt in de Chinese en Japanse kunst, met ranken en spiralen van klimplanten. Ze zijn te zien op vele objecten, zoals textiel, keramiek, metaal, lakwerk en versieringen in de beeldhouwkunst en de architectuur. De term is een afkorting van het langere 'karakusamon' en betekent letterlijk 'Chinees grasmotief'. De term wordt soms gebruikt als synoniem van 'karahanamon', wat 'Chinees bloemmotief' betekent.
De hiërarchie onder Kleur bevat descriptoren voor de namen van de kleuren, en voor kleur in de betekenis van eigenschappen die worden waargenomen door het oog, als reactie op de verschillende golflengten van het licht. Daarnaast zijn descriptoren opgenomen voor typen kleuren (bijvoorbeeld koele kleuren) en met kleur verwante verschijnselen (bijvoorbeeld kleurmenging). De descriptoren voor kleurnamen zijn afkomstig van de UCL (Universal Color Language), zoals opgenomen in Kenneth L. Kelly & Deane B. Judd, Color: Universal Language en de Dictionary of Color Names, (Washington, D.C.: U.S. Department of Commerce, National Bureau of Standards, 1976). Varianten op kleurnamen afkomstig uit andere bekende systemen voor kleurenrangschikking en methoden voor het benoemen van kleuren zijn eveneens opgenomen. Voorts zijn opgenomen de centroïde kleurengetallen, welke de gebruiker doorverwijzen naar de overeenkomstige kleurblokken op de kleurennaamkaarten in de Dictionary of Color Names van de Inter-Society Color Council (ISCC) en het National Bureau of Standards. Ook zijn Munsellnotaties opgenomen; een gebruiker die de kleur van een object uiterst nauwkeurig wil beschrijven, kan echter het beste het Munsell Book of Color raadplegen (Baltimore: Munsell Color Company, 1976) en de kleur vergelijken met de opgenomen monsters, om zo de specifieke notatie te kunnen bepalen. Kleurbenamingen die als bijna-synoniem maar niet als werkelijk synoniem worden beschouwd, zijn gekoppeld in de vorm van Associatieve relaties. Relaties met andere hiërarchieën: descriptoren voor inherente fysieke kenmerken die geen kleur zijn maar wel een relatie met kleur hebben (bijvoorbeeld onvergankelijkheid) zijn opgenomen in de hiërarchie Attributen en eigenschappen. Descriptoren voor fysieke verschijnselen die in kleur waarneembaar zijn (bijvoorbeeld abrash, kleurverloop) zijn opgenomen in de hiërarchie Omstandigheden en effecten. Descriptoren voor afzonderlijke en herhalende ontwerpelementen zoals tekens en symbolen, motieven, patronen en decoratiegebieden zijn opgenomen in de hiërarchie Ontwerpelementen (bijvoorbeeld kruisen, tudorrozen, fretten). Descriptoren voor materialen die gebruikt worden om fysieke zaken kleur te geven (bijvoorbeeld kleurstof, pigment) zijn opgenomen in de hiërarchie Materialen.
Motief in de vorm van een gestileerd klokje van de familie Campanulaceae. Voorbeelden van het motief zijn te vinden in Noord-en Oost-Europese volkskunst en Japanse tegels. Gebruik 'kafjes (motief)' voor motieven op 18de-eeuws meubilair en andere voorwerpen die lijken op aaneengeregen kafjes of klokjesvormen die samen een festoen vormen.
Motieven, patronen of afbeeldingen die zijn gemaakt door kleine stukjes uit het midden of van de randen van een stuk papier te verwijderen.
Te gebruiken voor decoratieve motieven die overeenkomst vertonen met in elkaar verstrengelde koorden.
Hangklokken met uitgebreid houtsnijwerk en versieringen, meestal met bloemenmotieven, die de uren aangeven met een geluid dat klinkt als de roep van een koekoek; meestal met zichtbare gewichten en slinger. Ze werden halverwege de 18e eeuw geïntroduceerd in het Zwarte Woud en de vroegste exemplaren hadden een houten mechanisme.
Verwijst naar de vroege Angkor-stijl die werd ontwikkeld gedurende het tweede kwart van de tiende eeuw, na de opkomst van de Bakheng-stijl. In beeldhouwkunst weerspiegelt de stijl overeenkomsten met de Bakheng-stijl in de behandeling van gewaden, haarstijlen en juwelen, en in de overheersing van frontaliteit en lineaire abstractie van kenmerken. Beeldhouwkundige productie in deze stijl wordt, in tegenstelling tot andere vroege Angkor-stijlen, gekenmerkt door oorbellen en amuletten en figuren die worden afgebeeld in dynamische, actieve poses met uitgestrekte benen en armen. In decoratieve kunsten wordt deze stijl gekarakteriseerd door de weelderige bladmotieven die figuren van heiligen en bedienden omringen in het timpaan boven de lateien. Bewakersfiguren staan in de nissen van tempelingangen en stralen door hun houdingen en gelaatsuitdrukkingen een sfeer uit van rigide formaliteit.
Verwijst naar de stijl van kunstvoorwerpen zoals voortgebracht door christelijke Egyptenaren, voornamelijk tussen de 4de en 7de eeuw, volgens sommige auteurs tussen de 5de en 8ste eeuw, al worden ook werken tot in de 12de eeuw tot deze stijl gerekend. De kunstwerken kenmerken zich door heldere, matte kleuren, statische figuren en decoratieve motieven afgeleid van bronnen uit Syrië, het Nabije Oosten en het oude Egypte. Ze omvatten ivoren en stenen beeldsnijwerk, boekillustraties, aardewerk, muurschilderingen en geweven textilia. De bouwkunst kenmerkt zich door de bouw van kerken, kloostercellen en grafmonumenten.
erwijst naar de heilige geschriften van de islam, die volgens de moslims het woord van Allah vertegenwoordigen en tussen 610-632 n. Chr. door de aartsengel Gabriël aan de profeet Mohammed zouden zijn onthuld. De teksten zijn soms verfraaid met geometrische decoraties en plantenmotieven, maar het traditionele verbod op het afbeelden van levende wezens wordt bijzonder strikt gehandhaafd bij Koranteksten. Schilderijen met afbeeldingen van verhalen uit de Koran verschijnen nooit in de Koran zelf, maar soms wel in manuscripten met teksten die op thema's uit de Koran zijn geïnspireerd. De definitieve tekst van de Koran zou reeds binnen 30 jaar na de dood van Mohammed zijn vastgelegd, en is sindsdien onveranderd gebleven. De Koran bestaat uit 114 hoofdstukken of soera's, die ongeveer zijn gerangschikt op aflopende volgorde van lengte, en die hoofdzakelijk in de stem van God zijn geschreven. De tekst heeft meer een poëtisch dan een prozaïsch karakter, waardoor het verhalende element een ondergeschikte rol speelt. In het algemeen richten de vroege soera's zich op het oproepen van de gelovigen, met thema's als het aanbidden van slechts één God, sociale rechtvaardigheid en verhalen van ongelovigen. De latere soera's bevatten meer maatschappelijk getinte elementen en voorschriften omtrent het huwelijk, het gezin, ethische kwesties en de moslimgemeenschap. De Koran fungeert als belangrijkste bron voor de islamitische wetgeving met betrekking tot zaken als echtscheiding, gebedstonden, vasten en oorlogsvoering. Er wordt vaak uit voorgedragen en gezongen voor godsdienstige of liturgische doeleinden.
Wordt gebruikt voor beeldende werken of voorwerpen die bestaan uit twee elkaar kruisende staven, meestal een staande gekruist door een horizontale, vooral zoals die gebruikt worden als Christelijke symbolen. Gebruik de term 'kruisen (motieven)' voor motieven die bestaan uit twee elkaar kruisende lijnen, met vele variaties in de vorm van de armen.
Te gebruiken om motieven bestaande uit twee snijlijnen of balken te beschrijven, met veel variatie in de vormen van de armen. Gebruik 'kruisen (beeldende werken)' voor kruisvormige structuren of voorwerpen, vooral wanneer die zijn gebruikt als christelijke symbolen.
Stof in linnen of katoen met diagonale kepermotieven, gebruikt voor handdoeken, servetten, tafellakens.
Algemene term voor motieven bestaande uit een spiraalvormig opgerolde band. Gebruik 'spiralen' voor simpele motieven van spiraalvormige lijnen; gebruik termen zoals 'consoles ' en 'voluten' voor krulachtige architectonische elementen, en gebruik 'rolwerk' voor een reeks krulversieringen in een patroon dat een hele oppervlakte bedekt.
Een ruitpatroon van kleine diamant-, kubus- of dobbelsteenachtige motieven die worden gedreven of geperst op boekbinderslinnen of leren banden, met name geliefd op kalfsleren boekbanden aan het begin van de 19e eeuw en op de linnen boekbanden van uitgevers tussen 1835 en 1845.
Sierafwerkingen, zeer decoratief, die bestaan uit een regelmatige reeks motieven die boven op muren, dakranden en dergelijke, zijn geplaatst. De term kan ook worden gebruikt voor gelijksoortige decoraties op meubelen of glazen voorwerpen.
Verwijst in algemene zin naar de keramiek die in en rond de stad Kyoto werd geproduceerd, met uitzondering van het raku-aardewerk, vanaf de 8ste eeuw tot heden. Kyoto-keramiek uit de 8ste eeuw is meestal driekleurig aardewerk met loodglazuur, terwijl het werk uit de 9de tot en met de 11de eeuw doorgaans monochroom groen is. Halverwege de 17de eeuw is het aardewerk voorzien van gepolychromeerd glazuur met decoratieve motieven, vaak samengesteld uit meerdere emaillagen, waardoor een driedimensionaal effect ontstaat.
Verwijst naar de stijl en artistieke productie op de Cycladische archipel tussen grofweg 1600 en 1050 v. Chr. De kunstwerken bestaan uit gedecoreerd aardewerk met abstracte en figuratieve motieven, muurschilderingen waarop feesten en natuurtaferelen worden weergegeven en een groep grote terracottabeelden. Al deze objecten tonen de invloed van de Minoïsche en later de Myceense cultuur.
Verwijst naar de stijl en artistieke productie op het zuidelijke en centrale deel van het Griekse vasteland tijdens de Bronstijd tussen circa 1600 en 1050 v. Chr. De Myceense cultuur domineerde de Egeïsche cultuur tijdens deze periode, waardoor de kunstwerken, hoewel deze ook nog Minoïsche invloeden tonen, in toenemende mate verfijnd en gevarieerd zijn. Er zijn onder andere metalen werken, zoals de gouden Vapheio-bekers en gouden gezichtsmaskers, en muurschilderingen waarop voornamelijk oorlogs- en jachttaferelen staan afgebeeld. Het aardewerk kenmerkt zich door de introductie van nieuwe vaste motieven geïnspireerd op het planten- en dierenrijk, terwijl de architectuur zich kenmerkt door de constructie van paleizen en verfijnde tholosgraven zoals de Schatkamer van Atreus.
Te gebruiken voor motieven die op een plat vlak een om zichzelf kronkelend pad weergeven waarbij het pad zichzelf nooit doorkruist en meestal vanuit de buitenkant naar het centrum leidt. Gebruikelijk in romiense mozaïeken en ingelegd in middeleeuwse kerkvloeren.
Verwijst naar een aardewerkstijl die tussen circa 600 en circa 550 voor Christus tot ontwikkeling kwam in Laconia, een landstreek op de Peloponnesos. De stijl wordt gekenmerkt door zwartfigurige ontwerpen, vaak aangebracht op een blanke engobe, met motieven als granaatappels, lotusknoppen, palmetten, figuren en netpatronen. Bij het bakken van Laconische klei krijgt deze een vaalgele kleur, in tegenstelling tot het oranjerood van de Atheense klei.
Verwijst naar de stijl die in verband wordt gebracht met Laos, in het dal van de bovenloop van de Mekong. In de hybride stijl zijn Thaise, Myanmarese, en Khmer-invloeden te herkennen. De basis van de kunststijl van deze regio ligt in de religie en traditie, met boeddhistische en hindoeïstische iconografie en verhalende reliëfpanelen die wortelen in Theravada-boeddhistische en hindoeïstische principes. Kenmerkend voor volkskunst in deze stijl zijn manden, hout- en ivoorsnijwerk en zilver- en goudwerk. Kenmerkend voor architectuur in deze stijl zijn tempels naar model van Khmer-tempelbergen met schuine, trapvormige daken met kleine vlakke dakpannen, en de wihan, een rechthoekig gebouw met een altaar met boeddhistische afbeeldingen. In de beeldhouwkunst is deze stijl grotendeels toegepast voor het afbeelden van Boeddha in koninklijke gewaden. Beeldhouwwerken zijn vervaardigd uit brons, gelakt hout en soms steen en zijn versierd met ingelegd glas of paarlemoer. Bas-reliëfs zijn zeldzaam en worden meestal aangetroffen als houten wandbekleding, hoewel er ook muurtaferelen bekend zijn in kalkmortel, pleisterwerk of cement. Kenmerkend voor textielkunst in deze stijl zijn zijden stoffen met ikat- en ingeweven patronen met stippen en geometrische en zoömorfe motieven.
Vroege keramiekstijl gekenmerkt door complexe geometrische motieven op vaten in allerlei vormen en die wijd verspreid voorkomen binnen alle culturen van Oceanië. De opvallende patronen zijn gecreëerd met behulp van een getand stempel met één ontwerpelement dat in combinatie met andere stempels een patroon vormt. De ontwerpen tonen soms ook antropomorfische gezichten en figuren. Naast vaatwerk zijn ook vrijstaande Lapita-aardewerkfiguren met menselijke en dierlijke thema's opgegraven. De stijl is genoemd naar een vindplaats in Nieuw-Caledonië en naar een oude cultuur van de Stille Oceaan.
Verwijst naar de periode en cultuur behorend bij de verovering en de kolonisatie van het Byzantijnse rijk door het Westen na de Vierde Kruistocht, die duurde van het eind van de 12de en het begin van de 13de eeuw totdat de Latijnse heersers werden afgezet in de jaren 60 van de 13de eeuw. De stijl kenmerkt zich door een toevoeging van westerse ontwerpen en motieven, die verwijzen naar gelijktijdige westromaanse en gotische stijlen en de glorie van het Westromeinse Rijk.
Verwijst naar een Vroeg-Minoïsche aardewerkstijl die voornamelijk werd vervaardigd in het noordoosten van Kreta, maar die op het hele eiland werd gebruikt. Deze stijl is mogelijk voortgekomen uit Vasiliki-aardewerk, toen geschilderde ornamentatie voor het eerst weer verscheen in de vorm van enkele opgeschilderde witte lijnen. In volwaardige vorm kenmerkt deze stijl zich door bondige motieven in gebroken wit op een donkere engobe. De ontwerpen bevatten vaak complexe diagonale banden en spiralen.
Verwijst naar een onderscheidende soort textielwerk, sinds 1829 gemaakt in Mount Kennet bij het Ierse Limerick. Het kan ook verwijzen naar vergelijkbaar textiel dat elders is gemaakt. Het bestaat uit een machinaal gefabriceerd net waarop borduurwerk is aangebracht. Het resultaat lijkt erg op echte handgemaakte kant. Het wordt gekenmerkt door imitaties van motieven die populair waren ten tijde van de productie. De motieven zijn geborduurd met tamboursteken voor de omtrekken en naaldsteken voor de opvulling. De term wordt soms in het algemeen gebruikt voor geborduurde netten.
Verwijst naar kunstenaars die vanaf circa 1100 in China werkten, en later in Korea in Japan. Kenmerkend voor de literati is dat het vooral geleerden en edellieden betrof, waardoor ze zich onderscheidden van, en superieur achtten aan beroepsschilders en ambachtslieden. Zij waren van mening dat het karakter van de schilder zichtbaar is in zijn kunstwerken, en dat de kwaliteit van een kunstwerk bepaald wordt door de deugdzaamheid en het intellectuele niveau van de kunstenaar. Meestal combineerden ze gedichten, kalligrafie en eenvoudige monochromatische schilderingen binnen één werk. Hun werk bezat vaak een erudiet, literair gehalte. Ze prefereerden kalligrafisch expressionisme boven realistische, gedetailleerde afbeeldingen, en verwezen vaak subtiel naar antieke stijlen door opzettelijk primitieve of naïeve technieken te gebruiken. Ze spreidden hun virtuoze penseelvoering graag ten toon door te kiezen voor motieven als bamboe, pruimen of bloemen.
Doorzichtige porseleinen platen die van 1830 tot circa 1900 werden geproduceerd, met name in Duitsland ��� door de Koninklijke Porseleinfabriek in Berlijn en door Meissen ��� en in Engeland door Minton en Copeland. Men maakte een afdruk in reliëf van decoratieve motieven, gewoonlijk gebaseerd op schilderijen, in hard porselein wanneer het nog zacht was, dus voor het bakken. De afbeelding werd zichtbaar als men de plaat aan de achterkant verlichtte. Ze werden opgehangen in raamkozijnen of op een standaard geplaatst om als scherm te gebruiken. Ook werden ze verwerkt in lampenkappen. De techniek is uitgevonden door Baron Paul de Bourgoing en in 1827 gepatenteerd in Frankrijk.
Ronde gebouwen voor het huisvesten en repareren van locomotieven.
Verwijst naar de stijl van de Franse architectuur tijdens de heerschappij van Louis XIII van 1610 tot 1643. Deze kenmerkt zich door renaissance-vormen en –motieven.
Verwijst naar de stijl van architectuur en decoratieve kunsten tijdens het bewind van Lodewijk XIV, 1643-1715. Luxueus maar formeel , het weerspiegelt klassieke en barokke vormen en motieven. De stijl is verbonden aan de patronage van de koning en met de meubels, wandtapijten, en decoratie gemaakt voor zijn paleis in Versailles. Periode 1700-1740.
Verwijst naar de stijl in decoratiedie ontstond in de jaren 1750 en domineerde tijdens het bewind van Lodewijk XVI 1774-1792. Geassocieerd met goût grec. De stijl kenmerkt zich door zijn symmetrische en ingetogen toepassing van slingers, trofeeën, vitruviaanse krulversieringen, met florale en lint motieven.
Te gebruiken voor doorlopend of bladvullend ornament waarin stengels en bladeren draaien, kronkelen en zich vertakken in verdere bogen en spiralen.Gebruik 'bladlofwerk' voor afzonderlijke motieven die bestaan uit bladervormig rolwerk.
Verwijst naar de periode en stijl die wordt toegeschreven aan de Lombardijers, een nomadisch Germaans volk dat deel uitmaakte van de Suebi-groep en dat tijdens de 1ste eeuw na Chr. in het noordwesten van Duitsland woonde en in de 4de eeuw n.Chr. naar het zuiden begon te migreren. De term verwijst in het bijzonder naar de Lombardijse verovering van een groot deel van het Italiaanse schiereiland, die duurde van 568 tot, in sommige streken, de 11de eeuw.De stijl is eerst zichtbaar in draagbare objecten, voornamelijk persoonlijke ornamenten en wapens, en later voornamelijk in de beeldhouwkunst. De stijl kenmerkt zich door het gebruik van een vlakke, decoratieve verspreiding van symmetrisch geplaatste vogels, dieren, dooreengevlochten motieven, geometrische patronen en levendige, eenvoudige figuren die blijk geven van Byzantijnse invloeden.
Verwijst in hoofdzaak naar de periode van de belangrijke Late Ly-dynastie (1010-1225 n. Chr.), die in de delta van de Rode Rivier tot ontwikkeling kwam, maar kan ook verwijzen naar de stijl en periode van de minder ontwikkelde Vroege Ly-dynastie (544-603 n. Chr.). De stijl van de Late Ly-dynastie ontstond in een sfeer van dynastieke stabiliteit en heeft de stijl van de moderne Vietnamese staat mede beïnvloed, zo wordt algemeen gedacht. In de architectuur wordt de periode gekenmerkt door boeddhistische tempels met inheemse innovaties zoals het gebruik van steen, bovengeplaatste spanten, balken en halfzuilen, en het gebruik van overhangende dakranden met symbolen in terracotta. Een voorbeeld bij uitstek van de architectuur uit deze periode is de Lotustempel (1049 n. Chr.) in Hanoi, met decoratieve motieven in terracotta langs de dakranden, een duidelijk lotusvormige constructie en een complex spantensysteem met elkaar kruisende balken en zuilen. In de beeldhouwkunst wordt de periode gekenmerkt door Boeddhafiguren gezeten op verhogingen die gedecoreerd zijn met draken- en bloemmotieven, reliëfpanelen uitgevoerd in een Cham-stijl of Chinese stijl, stoepa's met gebeeldhouwde motieven van eiken- en druivenbladeren, en beelden van leeuwen, olifanten, buffels en paarden die afzonderlijk op een lotusvoetstuk zijn geplaatst en zijn beeldgesneden uit één blok steen.
Verwijst naar een van de drie hoofdfasen van de Gansu-cultuur, die dateert uit circa 2000 tot circa 1800 v. Chr. De naam is ontleend aan een vindplaats ten oosten van Ledu, in het oosten van de provincie Qinghai, die van 1921 tot 1923 is uitgegraven door de Zweedse archeoloog Johan Gunnar Andersson. Aardewerk uit de Machang-fase werd vervaardigd uit rode klei of uit zandgetemperde rode en grijze klei; de meest voorkomende vormen zijn potten, kommen en kruikachtig vaatwerk. Typerende decoratiemotieven zijn vier grote cirkels, ringetjes, spiralen, antropomorfe patronen en weef- of blokpatronen. Machang-aardewerk is veelal voorzien van geschilderde symbolen; tot dusverre zijn er 139 verschillende symbolen geïdentificeerd. Sommige grote potten zijn voorzien van een deksel in de vorm van een menselijk hoofd, en op één opvallend vat is een menselijke figuur met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtskenmerken en borsten afgebeeld. Dergelijke figuren kunnen waarschijnlijk in verband worden gebracht met sjamanistische rituelen. De best bewaarde resten van Machang-huizen zijn opgegraven in Majiawan, in Yongjing.
Verwijst naar een van de drie hoofdfasen van de Gansu-cultuur, die dateert uit circa 3300 tot circa 2100 v. Chr. De Majiayao-cultuur omvatte het westen van de provincie Gansu en het oosten van de provincie Qinghai; de naam is ontleend aan een vindplaats in het gewest Lintao in Gansu die van 1921 tot 1923 is uitgegraven door de Zweedse archeoloog Johan Gunnar Andersson. Typerend voor aardewerk uit de Majiayao-fase zijn potten en kommen van fijne kleibrij met zwart decor geschilderd in zijdeglans op een gele of rode ondergrond. Kenmerkend voor dit aardewerk zijn de brede, kromlijnige vormen met telkens een centraal geplaatste stip of afgewisseld met golvende lijnen of kruisarceringen. Deze vormen worden met name aangetroffen op potten en urnen. Ook werden vormen toegepast als dikke zigzaglijnen en motieven zoals kikkers, vogels en dansende menselijke figuren. Daarnaast zijn er ornamenten van been, stenen en benen gereedschappen, en speelgoed zoals aardewerken rammelaars opgegraven. Het schaarse bronswerk uit deze periode was niet van economisch belang.
Klassieke diermotieven van Indiase oorsprong die algemeen ingang vonden in de Aziatische kunst, met afbeeldingen van een fabeldier samengesteld uit delen van een krokodil en een olifant, waarbij lofwerk een gekrulde staart moet voorstellen. Dit motief fungeert vaak in de architectuur, doorgaans in combinatie met lateien bij vrijstaande poorten gedragen door bewerkte zuilen op een gegoten voet.
De Malanggan-stijl beschrijft een type figuratief houten beeldhouwwerk, snijwerk of masker met een verhalende ceremoniële functie dat afkomstig is uit Nieuw-Ierland, een eiland bij Papoea Nieuw-Guinea. De Malanggan-kunst bestaat uit één stuk zacht hout dat is gegraveerd, meestal in ajourwerk, en dat rood, zwart, geel of wit is beschilderd. Het snijwerk bevat verwijzingen naar specifieke personen, dieren en historische gebeurtenissen die een rol in het leven van de overledene hebben gespeeld. Er zijn talloze Malanggan-motieven bekend.
Verwijst naar een subgroep Veneto-Saraceense metaalproducten die het grootste deel van dergelijke objecten omvat. De ontwerpen zijn verwant aan het mammeluk metaalwerk uit het einde van de 15de eeuw, en zijn middelpuntzoekend of in concentrische ringen gegroepeerd. De motieven zijn typisch mammeluk, met afwisselende knopen, gedraaid touw en latwerk met driepassen, ontleend aan de kalligrafie. Geen van de objecten in deze groep is gesigneerd, maar vaak dragen ze Noord-Italiaanse en met name Venetiaanse heraldische wapens. Hoewel ze niet voldoende specifieke informatie over de eigenaars bieden, vormen ze wel een bewijs van de nauwe diplomatieke en commerciële banden die tussen de mammeluks en Venetië bestonden.
Verwijst naar de stijl in de kunst die bloeide in de tweede helft van de 10de eeuw in Scandinavië en in Scandinavische nederzettingen elders in Europa. De stijl is genoemd naar een ingelegde bijlkop die in Mammen, Denemarken, werd gevonden. De stijl kenmerkt zich door het gebruik van specifieke motieven gebaseerd op West-Europese prototypen, maar aangepast aan de Scandinavische smaak. Binnen de stijl wordt het vroegere Scandinavische slangenmotief nog steeds gebruikt, en worden min of meer naturalistische dieren geïntroduceerd, waaronder leeuwen en vogels, krulmotieven van planten, golvende omtreklijnen en composities die meestal bestaan uit asymmetrische krullen en één of twee grote motieven die een paneel vullen met abrupte knikken en draaiingen.
In het algemeen, geometrische motieven, vaak rond en symbolisch voor het universum, geschikt voor eindeloze variatie en betekenis in verschillende media.
Formele, schriftelijke afkondigingen die worden uitgevaardigd door een vorst of door de uitvoerende autoriteiten van een staat of een natie, en waarin, bijvoorbeeld, de motieven voor een oorlogsverklaring, of een andere internationale actie bekend worden gemaakt. Wordt ook gebruikt voor openbare verklaringen of proclamaties van politieke, sociale, artistieke of andere beginselen.
Motieven die groteske of anderszins gekarikaturiseerde gezichten van mensen of dieren voorstellen, meestal frontaal gezien; voorkomend in verschillende context in de architectuur en kunstnijverheid.
De Massimstijl is gestileerd, kromlijnig, geometrisch beeldsnijwerk in bas-reliëf, waarop met calciumoxide een glazuurlaag kan worden aangebracht als contrast tegen het donkere hout, of dat met kleurige patronen kan worden beschilderd. De drie typen ingesneden ontwerpen die bij de Massimstijl worden gebruikt, zijn 'motieven','opvullers', die de ruimte rond een motief opvullen en 'scheiders', die het werk in ruimtelijke vlakken verdelen. Deze stijl wordt gebruikt door de bewoners van het Massimgebied in Papoea-Nieuw-Guinea.
Verwijst naar de stijl van het aardewerk dat werd vervaardigd op het Griekse vasteland vanaf de midden-Helladische tijd, en dat zich kenmerkt door de eenvoudige handgemaakte vormen waaronder veel gesloten kruiken, en door de decoratieve beschilderingen met geometrische en lineaire motieven. De stijl is ook te herkennen aan het matte uiterlijk van het oppervlak. Dit in contrast met het gepolijste en dus glanzende aardewerk.
Kloskant met doorlopende draden, meestal met zeshoekige mazen, ʺʺijsgrondʺʺ, de motieven zijn meestal in linnenslag met een dikkere contourdraad. Komt voor vanaf de 18de eeuw.
Ronde decoratieve muuronderdelen, gebeeldhouwd of op een andere manier bewerkt. Gebruik voor gelijksoortige motieven in niet-architectonische context 'medaillons (ornamentgebieden)'.
Ronde of ovale omlijstingen die figuren of ornamentele motieven bevatten. Gebruik 'medaillons (muuronderdelen)' voor gelijksoortige muuronderdelen.
Gebruik voor grote herdenkingsmedailles. Voor ronde twee-dimensionale motieven, gebruik "medaillons (ornamenttypen)"; voor ronde decoratieve panelen in de architectonische context, gebruik "medaillons (muuronderdelen)".
Textielwerken, meestal van fijne stof, waarop door vrouwen en meisjes in verschillende steken is geborduurd en die bedoeld zijn om in te lijsten. Ze werden doorgaans gemaakt door beginnelingen om hun vaardigheden te tonen. Kenmerkend zijn een combinatie van steken, motieven, letters en verzen, en vaak de voltooiingsdatum en de naam van de borduurster.
Verwijst naar een fase in de Chinese neolithische Miaodigou-cultuur tussen circa 4000 en circa 3300 v. Chr. Het aardewerken vaatwerk was soms beschilderd, meestal zwart, maar soms ook zwart in combinatie met witte en rode engobe. Het decor was meestal geometrisch, maar in enkele gevallen worden ook vogel-, kikker- en plantenmotieven aangetroffen. Ook is er een opvallende tonvormige kan met een deksel in de vorm van een mensenhoofd gevonden.
Verwijst naar een fase van de Chinese neolithische Miaodigou-cultuur uit de periode tussen circa 3300 en 2600 v. Chr. Aardewerken vaatwerk is meestal grijs van kleur en nogal grof; er zijn minder beschilderde voorbeelden uit Miaodigou II dan uit Miaodigou I gevonden. Algemener komen gedrukte patronen voor, bijvoorbeeld van manden, touwen en v-tjes; ook appliqué en ingesneden motieven werden gebruikt. Bij industriële ovens uit de Miaodigou II-cultuur bevindt de vuurkamer zich pal boven de bovenkant van de oven en dus niet ernaast, zoals bij vroegere neolithische industriële ovens.
Gemengde kantsoort uit Milaan met een grond in naaldkant waarop motieven worden gevormd in mechanisch vervaardigd lint. De tekeningen stellen meestal bloemmotieven voor.
Verwijst naar een inheems Amerikaanse cultuur en stijl die hebben bestaan vanaf circa 800 n. Chr. tot halverwege de 18de eeuw, toen de laatste vertegenwoordigers van deze cultuur, de Natchez, in aantal afnamen en verspreid raakten. De cultuur heeft met name een overheersende rol gespeeld in het zuidoosten en het midden van de huidige Verenigde Staten, in de riviervalleien van de gebieden die nu behoren tot de staten Mississippi, Alabama, Georgia, Arkansas, Missouri, Kentucky, Illinois, Indiana, Ohio en delen van Wisconsin, Minnesota en de Great Plains. De cultuur was gebaseerd op de agrarische ontwikkeling van de laaggelegen delen langs de rivier, en het land werd bestuurd vanuit theocratische dorpsstaten. Kenmerkend voor de dorpsarchitectuur zijn nederzettingen rond ovale of piramidevormige aardeheuvels, met een centraal ceremonieel plein. De stijl van gedecoreerde gebruiksvoorwerpen en ceremoniële objecten, uitgevoerd in koper, schelpen, steen, klei en veren, wordt gekenmerkt door complexe ontwerpen met menselijke figuren, diermotieven en geometrische vormen.
Verwijst naar de periode van circa 1500 tot 1300 v. Chr. toen in het noorden van Mesopotamië het Mittanische koninkrijk bloeide. De kunst uit deze periode kenmerkt zich door het fijne ivoorsnijwerk, de vervaardiging van glas en glazuur, brons en ijzerwerk. In de rolzegels worden Babylonische, Egyptische en Egeïsche motieven gecombineerd.
Weefsel voorzien van opgeschilderde motieven in ijzerhoudende modder. De doek wordt eerst voorbehandeld met plantenextrakten, daarna een- of meermaals beschilderd, gedroogd en gewassen. De modder geeft zwarte motieven op witte, gele of roestbruine grond. Vooral toegepast in Mali en Opper-Volta.
Verwijst naar de stijl in de 19de-eeuwse Europese architectuur en beeldende kunsten,die zich kenmerkt door Spaans-Moorse vormen en motieven zoals de honingraatgewelven, arabesken en hoefijzerbogen.
Quilts, vaak in zwart, wit of grijs met toepasselijke patronen of motieven, vervaardigd door nabestaanden tijdens de rouwperiode. Geen Nederlands equivalent.
Verwijst naar de stijl van de kunstvoorwerpen die werden vervaardigd door Spaanse christenen tijdens de moslimheerschappij van de 9e tot de 11e eeuw. De stijl verplaatste zich naar het noorden en is tevens zichtbaar in kerk- en kloosterarchitectuur, verluchte handschriften, beeldhouwkunst en ivoorsnijkunst. Kenmerkt zich door de vermenging van traditionele Spaanse volkscultuur en Moorse vormen en motieven.
Verwijst naar de stijl in de architectuur en decoratieve kunsten die zich in Spanje en Portugal ontwikkelde in de periode dat de Moren geleidelijk de macht over het Iberische schiereiland verloren, grofweg tussen de 12de tot de 15de eeuw. De term is ontleend aan het Arabische woord voor vazal en werd oorspronkelijk gebruikt voor het werk dat door moslim-ambachtslieden werd uitgevoerd voor christelijke meesters in baksteen, pleister, hout en tegelwerk. Tegenwoordig wordt de term gebruikt voor alle laat-Middeleeuwse Spaanse werken in de islamitische traditie, waaronder boekbindkunst, textiel, keramiek, ivoorkunst, meubelen en ingelegd hout en metaal. De stijl kenmerkt zich door de moslimvormen en –motieven zoals arabesken, Koefische inscripties, stalactitisch werk, azulejo-werk en hoefijzerbogen.
Verwijst naar de cultuur en stijl die in de late Bronstijd bloeide op het Griekse vasteland en op verschillende eilanden, maar niet op Kreta, van circa 1600 tot circa 1100 v. Chr. De stijl is bekend door aardewerk, beeldhouwkunst, architectuur, metaalwerken en muurschilderingen, en door de invloed op verscheidene gelijktijdige culturen. De stijl kenmerkt zich door een combinatie van vroegere Minoïsche en midden-Helladische motieven met nieuwe elementen die ofwel werden ontwikkeld ofwel van onbekende oorsprong zijn, zoals gestileerde planten en verfijnde composities met levendige, naturalistische (zee-)dieren. In beperkte zin wordt de term gebruikt om specifiek te verwijzen naar de kunst en cultuur van de antieke stad Mycene. Het wordt echter ook gebruikt om te verwijzen naar plaatsen waar de Myceense taal werd gesproken of waar het Linear B-schrift werd gevonden.
Verwijst naar de periode van circa de 4de eeuw v. Chr. tot de 4de eeuw na Christus, toen het koninkrijk van Nabatea floreerde in het noordwesten van Arabië. De stijl van de periode staat bekend om het eclectische karakter en de combinatie van Hellenistische, Romeinse en Oosterse motieven, die vooral te zien zijn in de gevels van de uitgehouwen graven bij Petra, de hoofdstad van het rijk.
Verwijst naar de stijl van kunst die in verband wordt gebracht met Europese missionarissen en kooplui in Japan gedurende de 16de en 17de eeuw, en betrekking heeft op werk van Japanse kunstenaars in een westerse stijl, Europese geïmporteerde kunst en traditionele Japanse kunst waarin Europeanen werden afgebeeld. Na onderricht van de jezuïtische priester Giovanni Niccolo in 1583 vervaardigden kunstenaars werken in een traditionele westerse stijl, vaak met een religieus thema. Kenmerkende Namban-motieven, die te vinden waren op kamerschermen, flessen en lakwerk, zijn onder meer westerse mensen, schepen en rozenkransen en kruisen.
Verwijst naar de stijl in de schilder- en beeldhouwkunst die werd geïnspireerd door de Dada-stroming en die als eerste werd gezien aan het eind van de jaren 50 van de 20ste eeuw in de werken van de kunstenaars Jasper Johns en Robert Rauschenberg. De stijl kenmerkt zich door het gebruik van bestaande motieven zoals vlaggen, kaarten en getallen , populaire afbeeldingen zoals bijvoorbeeld strips en beelden uit de massamedia. De stijl wordt wel beschouwd als voorloper van de Pop art.
Verwijst naar de stijl in de 19de-eeuwse Europese en Amerikaanse architectuur en decoratieve kunsten die in eerste instantie geïnspireerd werd door de Italiaanse Renaissance en wordt gekenmerkt door pilasters, het landleven, en klassieke motieven. Later bevat het Renaissance stijlen gebaseerd op regionale of nationale variaties zoals de Elizabethaanse en Jacobijnse oplevingen en de Franse renaissance opleving.Periode 1875-1915
Verwijst naar de 19de eeuwse stijl die ontstond in Frankrijk en die zich verspreidde over andere delen van Europa, Engeland en de Verenigde Staten. De stijl maakte opnieuw gebruik van rococo-vormen en motieven in interieurontwerpen en de decoratieve kunst.De term wordt ook gebruikt in de schilderkunst voor het werk kunstenaars die probeerden om de lyriek, kleur en levendigheid van de rococo-kunstenaars te doen herleven, met name van Watteau.
Verwijst naar de periode die de Nguyên-dynastie markeert (1802-1954). De stijl in het eerste gedeelte van deze periode is gebaseerd op de kunst van de Chinese Qing-dynastie (1644-1911) zoals blijkt uit de manier waarop de Nguyên-stad Hue is geconstrueerd als een duplicaat van de Verboden Stad in Peking. Tempels en schrijnen in deze periode worden gekenmerkt door houten beelden van Boeddha en van monniken in stijlen die vergelijkbaar zijn met de stijlen die in de 18de eeuw werden beoefend. In de vroege 20ste eeuw werden de Chinese en boeddhistische thema's over het algemeen verlaten om plaats te maken voor een meer Europese neoklassieke benadering, zoals blijkt uit de stichting van de Ecole des Beaux Arts de l'Indochine in Hanoi in 1925, waar westerse technieken zoals bronsgieten werden onderwezen. De periode wordt ook gekenmerkt door traditionele productiestijlen voor houtgravures, waarbij gebruik wordt gemaakt van rijstpapier dat wordt gekleurd met extracten van mineralen of planten. Afdrukontwerpen omvatten motieven die zijn gebaseerd op de maankalender, illustraties van populaire mythen, taferelen van dorpsfestivals en historische figuren.
Verwijst naar een stijl die wordt geassocieerd met de noordelijke regio van Thailand. De kunstzinnige productie in deze stijl omvat hoofdzakelijk houtsnijwerk, met name beelden van uit teakhout gesneden brahmaanse goden en hindoegoden, alsmede boeddhistische beelden. Het beeldhouwwerk en het beeldsnijwerk zijn vaak ingelegd met paarlemoer of glasmozaïek. Uit de stijl spreekt de behoefte om dierlijk, plantaardig en menselijk leven te combineren, hetgeen resulteert in een detailrijk, overdadig mengsel van mythologische en realistische elementen. Er komen ook stilistische tegenstellingen in naar voren, bijvoorbeeld in de sculpturale figuren van dreigende demonische wezens die tevens een beschermende wachterfunctie hebben, en in het aanbrengen van strakke geometrische patronen te midden van fantasiewezens op houten reliëfpanelen. De meest opvallende voorbeelden van deze stijl zijn wel de imposante houten koninklijke staatsiesloepen en koninklijke rouwkoetsen, beide volledig verguld en versierd met mythologische slangen en ornamentele bloemmotieven.
Verwijst naar de 19e-eeuwse Engelse architectuurstijl die teruggrijpt naar Normandische vormen en motieven zoals ronde bogen, kantelen, tongewelven en kruisgewelven.
Motieven in de vorm van een oog, meestal een menselijk oog, onder meer aangetroffen op de boegen van watervoertuigen, waarop ze ter bescherming zijn geschilderd of gebosseleerd, of in de christelijke iconografie als het oog van God in het midden van een gelijkzijdige driehoek die de Heilige Drie-eenheid voorstelt. Anders dan 'oculi', dat wordt gebruikt voor kleine ronde of ovale openingen, zoals ramen in een muur of openingen in de top van een koepel.
Oorbelvormige motieven die soms het huwelijk voorstellen.
Verwijst naar de stijl en periode die wordt toegeschreven aan de Ostrogoten, een tak van de Germaanse Gothen die ogenschijnlijk in de 4de eeuw v. Chr. vanuit Scandinavië de Oostzee overstaken en die zich in de 1ste eeuw v. Chr. in het zuiden van Rusland vestigden. Later trokken zij onder onder leiding van Theodorik de Grote verder naar Hongarije, Oostenrijk, Joegoslavië en in de 5de eeuw naar Italië. Door de jaren heen combineerden de stijlen van de Oostgotische kunst decoratieve motieven, uitgewerkt op wapens en persoonlijke decoraties, met elementen uit de klassieke Romeinse en Byzantijnse kunst.
Motieven die bestaan uit een halve cirkel met uitwaaierende stralen.
Verwijst naar de stijl van de kunst die is genoemd naar het 8ste-eeuwse scheepswrak in Oseberg, in het zuiden van Noorwegen. De stijl is echter in een groot geografisch gebied in Scandinavië teruggevonden. Hoewel de werken die tot de stijl worden gerekend zeer uiteenlopen, kenmerken ze zich in het algemeen door semi-naturalistische, pakkende dieren en een formele compositie met motieven van gelijke grote die gezamenlijk een bont dessin vormen. De stijl lijkt overeenkomsten te vertonen met de Angelsaksische Trewhiddle-stijl.
Verwijst naar een periode in de stijl van Corinthisch aardewerk, die zich manifesteerde van circa 630 tot 625 v. Chr., tussen de Proto-Corinthische en de Vroeg-Corinthische stijl in. Deze stijl kenmerkt zich door een voorkeur voor slankere vormen dan de wat plompe Proto-Corinthische ontwerpen. De beschildering van de vazen verschilt van de eerdere stijl door de ontwikkeling van een minder spontane, gestandaardiseerde herhaling van motieven.
Beschrijft de diverse soorten kunstwerken die zijn vervaardigd door de bewoners van Paaseiland. De bevolking van Paaseiland maakte onder meer enorme stenen beeldhouwwerken, draagbare figuurtjes van papierschors en rotsgraveringen, en sinds de 20ste eeuw kent het eiland een bloeiende kunstnijverheid. Ontwerpen voor lichaamsdecoratiemotieven werden soms ontleend aan rotsgraveringen.
Verwijst naar een aardwerkstijl die waarschijnlijk werd ontwikkeld bij Paestum, in de buurt van Salerno in Italië. De stijl kenmerkt zich door een opvallende eenheid in schilderstijl, onderwerpkeuze en versiering. Er werden vazen in verschillende vormen gemaakt, waarvan vooral de bell krater en de lebes gamikos, met een ingewikkelde deksel dat uit meerdere delen bestond, moeten worden opgemerkt. De taferelen geven vaak het dagelijks leven van vrouwen weer of hebben Dionysische onderwerpen. Er werden uiteenlopende motieven gebruikt, waaronder verschillende bloemen, draperieën met een rand van punten en strepen, ongebruikelijke afbeeldingen van rijen toeschouwers, en palmetten die onder het handvat werden aangebracht als kader voor de taferelen met figuren.
Te gebruiken voor het motief dat is afgeleid van een zeer gestileerd plantmotief van oosterse herkomst, 'boteh' genaamd, in de 19e eeuw overgenomen van kasjmiersjaals door fabrikanten uit Paisley in Schotland en populair geworden in Groot-Brittannië. Het motief bestaat in vele varianten en met talloze nevenmotieven, met name in textielpatronen.
Verwijst naar een aardewerkstijl uit de Late Bronstijd die zich vanaf circa 1450 v. Chr. in Knossos op Kreta ontwikkelde en zich verspreidde naar andere centra. De stijl kenmerkt zich door nieuwe vaasvormen, die vanaf het Griekse vasteland werden geïntroduceerd, en door donkere versieringen op een lichte achtergrond met motieven die zijn ontleend aan de bloemen- en zeewereld.
Verwijst naar een brede periode in Meso-Amerika, van 40.000 tot 15.000 v. Chr. De periode wordt doorgaans onderverdeeld in twee chronologische subperioden. Voorbeelden van archeologische en paleontologische sites uit de eerste periode, van circa 30.000 tot 15.000 v. Chr., zijn El Cedral en Valsequillo. Centraal in de daaropvolgende periode, van circa 15.000 tot 9000 v. Chr., staat de opkomst van jager-verzamelaarculturen, met een overvloed aan rotsschilderingen met afbeeldingen van negatieve of positieve handafdrukken, geometrische motieven en silhouetten van mensen en dieren.
Panaramittee is een rotskunststijl die overal op het Australische continent wordt aangetroffen, maar de stijl wordt met name beoefend in New South Wales. Deze stijl bestaat doorgaans uit zowel figuratieve als non-figuratieve rotsgravures, met sporen van dieren en vogels en kleine gaatjesmotieven zoals cirkels, halve cirkels en straalsgewijs uitlopende lijnen, die soms door een ring worden omsloten.
Verwijst naar de stijl van tapijten die werden vervaardigd in de Chinese regio Suiyuan in de 19de eeuw. De stijl wordt gekenmerkt door motieven zoals wolken, bloemelementen en de shou, het symbool van een lang leven.
Soort kloskant die sinds de 18de eeuw in Parijs werd gemaakt. Het is een stevige kant die minder geschikt is om te worden gefronst. Het voornaamste kenmerk is de zeshoekige tralie, die gevormd wordt door het door elkaar kruisen van driehoeken. De tekening bestaat vooral uit bloemen, bladeren of ranken, soms ook uit dierenmotieven.
Te gebruiken voor decoratieve ontwerpen die zich meestal op een plat vlak of in reliëf bevinden en bestaan uit telkens terugkerende motieven.
Op karton of papier aangegeven lay-outs, die worden gebruikt om motieven te weven of in kant te verwerken.
Verwijst naar de stijl en de cultuur van de 17de- en de 18de-eeuwse Duitse kolonisten in Pennsylvania en hun afstammelingen. Hun cultuur wordt gekenmerkt door het bewaren van traditionele Duitse stijlen van voedselbereiding en vakmanschap, en is vaak te herkennen aan specifieke decoratieve motieven, zoals geometrische hextekens die zijn geschilderd op schuren en bloem- en overige patronen die zijn gestempeld op meubels en huishoudelijke artikelen. Sommige afstammelingen rijden in door paarden getrokken karren, dragen eenvoudige kleren en leven volgens strikt religieuze principes. De grote stroom immigranten vanuit het Rijngebied in Duitsland werd aangemoedigd door de religieuze tolerantie van de koloniale regering van William Penn. Immigranten waren leden van verschillende groepen, zoals mennonieten, quakers, amish, Moraviërs, Schwenckfelders en Dunkers (of Duitse baptisten); tot latere immigranten behoorden lutheranen en leden van de Gereformeerde Kerken.
18e-eeuwse vorm van applicatiewerk, waarbij motieven zoals bloemen en dieren uit katoenen stoffen, vooral chintz, worden geknipt en op een effen ondergrond worden genaaid.
Decoratieve motieven die bestaan uit driedelige, gespleten lobben gevormd door inkepingen aan het einde van de afgeplatte steel van lepels en vorken; vooral gebruikt op bestek uit de 17e en 18e eeuw.
Behang voor plafonds, vaak met kleine, terugkerende patronen of astronomische motieven.
verwijst naar een stijl van Minoïsch aardewerk die zich rond 1550 v. Chr. ontwikkelde. De stijl kenmerkt zich door afwijkende geschilderde versieringen, waarbij de vazen vaak in zones zijn verdeeld. De motieven werden ontleend aan de kaders van fresco’s en aan ijzerbewerking, zoals dubbelkoppige bijlen, spiralen met brede randen die door raaklijnen met elkaar werden verbonden, en geometrische patronen. In latere voorbeelden worden de motieven strikt afgewisseld aangebracht rond de lege velden op de vaas.
Verwijst naar Venetiaanse kant die wordt gekenmerkt door de vele lichte strepen (brides) of met draad gecreëerde motieven zoals lussen, picots en sterren die op sneeuwvlokken lijken.
Loodsen voor locomotieven rondom een centraal draaiplateau die veelal (semi) circelvormig waren (vandaar polygonaal).
Het soort kleden dat waarschijnlijk hun oorsprong in Isfahan of Kashan heeft en uit zijden pool, bloemmotieven en stukjes goud- of zilverbrokaat bestaat.
Verwijst in het algemeen naar de stijl in kunst en architectuur in de Portugese territoria in Zuid- en Oost-Azië en Brazilië van de 16de tot en met de 18de eeuw. De term wordt normaal gesproken niet gebruikt voor de kunst die in de latere Portugese gebieden in Afrika werd vervaardigd. De stijl combineert elementen uit Emanuelstijl, renaissance, barok, rococo en Neo-klassieke stijlen uit Europa met de oorspronkelijke motieven die in de kolonies werden ontwikkeld. Er ontstond een stijl die zich kenmerkt door lyrische elegantie. In de architectuur werd de stijl vooral gebruikt in forten en kerken.
Verwijst naar de oriëntaliserende fase van de Griekse kunst in Athene; deze periode viel min of meer samen met de proto-Corinthische fase. In deze vroege fasen van de Attische vaasschilderstijl waren nog elementen van de eerdere laat-geometrische stijl te herkennen. Deze periode begon rond 710 v. Chr. en eindigde circa 610 v. Chr., met de ontwikkeling van de Attische zwartfigurige schilderkunst. De stijl wordt gekenmerkt door een krachtig decoratieschema, met spiraalvormen en andere motieven, en ranke figuren met lichte rondingen zoals die niet bij geometrische stijlen worden aangetroffen.
Verwijst naar de oriëntaliserende fase van de Griekse kunst in Korinthe, van circa 720 tot 620 v. Chr., die min of meer samenvalt met de proto-Attische fase in Athene. De proto-Corinthische aardewerkstijl ontwikkelde zich in de 8ste eeuw v. Chr. in Korinthe en heeft zich tot circa 640 v. Chr. gehandhaafd. De stijl wordt gekenmerkt door vaatwerk, meestal bekers, kannen of cassolettes, met aanvankelijk nog geometrische decoraties maar later ook dieren- en mensenfiguren, soms ook voorzien van oriëntaliserende kromlijnige ornamenten. De latere voorbeelden onderscheiden zich door de ronde vormen en de dynamische figuren, als contour en silhouet uitgewerkt, waaraan ook ingesneden en witgekleurde motieven zijn toegevoegd.
Verwijst naar kant die wordt gemaakt van platte Venetiaanse kant. Deze wordt gekenmerkt door een opgehoogd patroon, dat ontstaat door krul- of bladmotieven te omgeven door koord, een relatieve zware draad of draadbundel. Het ontwerp wordt daarna bewerkt met knoopsgatsteken, zodat de krullen en bladeren reliëf krijgen.
Motieven die mollige, soms gevleugelde en naakte figuren van kleine jongens weergeven, afgeleid van Grieks-Romeinse afbeeldingen van Eros. Gebruikelijk in kunst van de Renaissance tot en met de 18e eeuw.
Verwijst naar een Zuid-Chinese neolithische cultuur uit de periode tussen circa 3100 en 2600 v. Chr. met als het centrum de hoogvlakte van Yangtze-Hanshui. De naam is ontleend aan een locatie in de buurt van het dorp Qujialing in Jingshan, in de provincie Hubei. De Qujialing-cultuur kwam na de Daxi-cultuur en werd op zijn beurt opgevolgd door de Longshan-cultuur. Deze cultuur is vermaard om zijn mooie zwarte en grijze aardewerk, en om de opvallend beschilderde eierschaalkeramiek uit de tweede helft van de periode. De meeste keramiek is niet gedecoreerd, maar soms is ze gedecoreerd met gedrukte of beschilderde motieven. In navolging van de Daxi-keramiek overheersen vormen de ringvoet- en postamentvormen in de Qujialing-periode. De vele beschilderde spilwieltjes van klei duiden wellicht op een intensieve textielproductie.
Locomotieven die worden gebruikt voor het verplaatsen en rangeren van treinstellen van de ene naar de andere plaats op spoorwegemplacementen of eindstations.
Verwijst naar de stijl van het aardewerk dat voornamelijk op Cyprus voorkwam in de Philia-periode die begon rond 2500 v. Chr. tot en met de midden-Cypriotische periode die rond 1600 v. Chr. eindigde. Hoewel de stijl in de loop van de tijd vele veranderingen in kwaliteit en uiterlijk doormaakte, kenmerkt deze zich in het algemeen door een glanzende rode engobe, gebakken in de kleuren rood en zwart, en versierd met ingekerfde motieven en reliëfs.
Verwijst naar de stijl in de architectuur en decoratieve kunst die werd vervaardigd in Engeland tijdens het regentschap van George, Prins van Wales van 1811 tot 1820, en die zich voortzette tijdens de periode van zijn koningsschap als George IV van 1820 tot 1830. De meubelkunst en architectuur zijn gevarieerd in stijl en laten een combinatie zien van klassieke en Franse Empire-stijlen met Egyptische en oriëntaliserende motieven.
Verwijst naar de Engelse stijl in de architectuur en decoratieve kunst van de Restauratie van Charles II in 1660 tot de komst van William en Mary in 1688. Deze stijl kenmerkt zich door weelderige barokke vormen en motieven, en was beïnvloed door artistieke trends in de Nederlanden en Frankrijk en door het verschijnen van exotische import, zoals lakwerk uit Japan en sits uit India. Architectonische elementen zijn onder meer spiraalvormige zuilen, schilddaken, frontons en gebeeldhouwde figuren. De belangrijkste ontwikkeling in de decoratieve kunst bestond uit de voorkeur voor gefineerd notenhouten meubilair.
Type kant uit de 15de eeuw dat wordt gezien als de overgang van kantvoorloper naar echte naaldkant. Oorspronkelijk vanuit een stoffen basis gewerkt waarop de motieven werden geborduurd, later op een basis van gevlochten draden.
Wordt gebruikt voor maaswerk dat voor een groot deel bestaat uit netachtige samenstellingen van zich herhalende geometrische motieven.
Verwijst naar de tweede fase van de oriëntaliserende periode, toen kromlijnige patronen en exotische motieven de plaats hadden ingenomen van de vroegere stijl en thema’s van de geometrische periode.
Verwijst naar een apart soort kloskant, gemaakt in Rijsel (nu in Frankrijk, maar voorheen in Vlaanderen). Deze kant werd voornamelijk geproduceerd van de 16de tot en met de 19de eeuw. De term verwijst ook naar imitaties van Rijselse kant, die later en/of elders werden gemaakt. Rijselse kant wordt gekenmerkt door een zeer fijne achtergrond, die wordt gevormd door een zeshoekig maaswerk waarin de draad is gedraaid in plaats van gevlochten. De motieven bevatten meestal gebogen bloemen en krullen, en kleine vierkante stippen die zijn verspreid over open delen van het maaswerk.
Verwijst naar een stijl in de Scandinavische kunst uit de 11de eeuw. De term is ontleend aan de geologische naam van de zandstenen bodemlagen rond Oslo, waar klaarblijkelijk het steen vandaan kwam dat werd gebruikt voor veel sculpturen in deze stijl, hoewel deze vaak elders werden vervaardigd. De stijl ontwikkelde zich waarschijnlijk in Deense centra en verspreidde zich over heel Scandinavië, Engeland en Ierland. De stijl maakte nog steeds gebruik van de vroegere dierenmotieven uit de Mammenstijl, met vernieuwingen die waren beïnvloed door Anglo-Saksische en Ottoonse ornamentiek. De stijl kenmerkt zich doorgaans door plantenmotieven waarbij de stengels in strikt axiale en dooreengevlochten strengen zijn gearrangeerd, en door compositorische, asymmetrische ontwerpen met een additief karakter.
Te gebruiken voor doorlopende of vlakvullende patronen die zijn gebaseerd op krullen, die meestal vertakken en uit elkaar vloeien. Gebruik 'spiralen' voor simpele motieven met gedraaide lijnen.
Bloemwerk gekenmerkt door een eigen klein fijn bloempje, met vijf kroonblaadjes en een openluchtje in het midden, dat telkens wordt herhaald en het een tegen het ander wordt geklost. Blaadjes, rankjes en fantasiemotieven vullen het geheel aan.
Diverse sieraden die worden gedragen ter herinnering aan een overleden persoon tijdens de rouwperiode; vooral sieraden die haar van de overledene bevatten of motieven dragen zoals de treurwilg, lier of gebroken pilaar.
Motieven die bestaan uit geformaliseerde rozen waarvan de bloembladen straalsgewijs vanuit het centrum lopen; soms gebruikt voor elk willekeurig klein rond ornament dat uitstraalt vanuit het centrum.
Een voornamelijk in kunstnijverheid en interieurontwerp gehanteerde algemene stijl die wordt gekenmerkt door het gebruik van landelijke motieven en thema's, voornamelijk door het gebruik van houten en metalen meubels waarvan de belangrijkste componenten zo zijn uitgesneden en versierd dat ze lijken op de takken van bomen. De stijl ontstond halverwege de 18e eeuw en viel samen met de idealisering van de natuur en een eenvoudige levensstijl. De stijl was vooral populair in Zwitserland, Duitsland, Oostenrijk, Groot-Brittannië en de Verenigde Staten.
Verwijst naar voorwerpen die zijn vervaardigd uit fijne witte aardewerkklei, gedecoreerd met delicate, telkens herhaalde, ingesneden of ingedrukte dessins en ingelegd met engobe in verschillende kleuren, in het bijzonder geel oker en bruin. De populairste dessins zijn lofwerk, heraldische wapens en allerlei populaire abstracte motieven, met name motieven die gebruikt werden als decoratie voor boekomslagen. De meeste motieven zijn ontleend aan het patronenboek 'La Fleur de la science de pourtraicture' (1530) van Francesco Pellegrino. Vaak werd ook nog reliëfwerk toegevoegd. De dunne laag opgebracht loodglazuur doet denken aan een vernislaag en geeft het aardewerk een romige kleur. Saint-Porchaire werd van circa 1500 tot circa 1570 vervaardigd in Saint-Porchaire, Frankrijk, en de omgeving van Saintes, in het zuidwesten van Frankrijk, gedurende het bewind van Frans I en Hendrik II. De techniek vereist een hoge technische vaardigheid, wat verklaart waarom het aardewerk slechts in beperkte aantallen is vervaardigd (64 gedocumenteerde exemplaren). Dit aardewerk werd in de 19de eeuw geïmiteerd door fabrieken als de Minton Ceramic Factory in Engeland.
Perzische tapijten die waarschijnlijk in het begin van de 17e eeuw in Kirman zijn geweven. De motieven in het ontwerp bevatten vaak medaillons, mythische en werkelijke dieren of menselijke gedaantes.
Bidkleden met meervoudige nissen of boogmotieven die tijdens het bidden met familie of groepen worden gebruikt.
Verwijst naar een Iraanse aardewerk stijl uit de periode rond 6000 v. Chr. Genoemd naar de archeologische vindplaats Tepe Sarab in West-Iran. Het aardewerk is gedecoreerd met geometrische en kikkervisachtige motieven.
Verwijst naar de inheemse stijl die wordt geassocieerd met het gebied Sarawak in Borneo. De stijl vormt een afspiegeling van de geschiedenis van het gebied, die wordt gekenmerkt door bezettingen door tal van buitenlandse mogendheden: van het Majapahit-rijk van Java en het Britse protectoraat van Brunei tot het huidige Maleisië. De stijl kenmerkt zich door ijzerwerk, houtsnijwerk met islamitische motieven en keramiek, waarvan de technieken werden bijgebracht door Chinese kooplieden. De inheemse kunst van het Ibanvolk van Sarawak wordt gekenmerkt door animistische religieuze motieven.
Een scaraboïde is een zegel, een zetting in een ring of een ander object dat min of meer de vorm van een scarabee heeft (eivormig met een vlakke basis), maar zonder de details waardoor het herkenbaar zou worden als het insect de scarabee. Scaraboïden kunnen zijn gedecoreerd met motieven die geen verband houden met het oorspronkelijke insect.
Te gebruiken voor schildachtige motieven, vaak tot in detail uitgewerkt met vlechtwerk, krullen en mantels.
Kleine Arabische kleedjes van ongeveer 90 bij 150 cm waarvan het patroon vaak een voorstelling van een mihrab bevat. Oorspronkelijke was het kleed bedoeld voor Islamitische gebed, maar andere motieven en inscripties duiden aan dat ze niet allemaal voor gebed waren bedoeld.
Verwijst naar een groep schilders die hoofdzakelijk in Shanghai werkzaam was, vanaf het midden van de 19de eeuw tot aan het begin van de 20ste eeuw. Hoewel het hier geen school in de westerse betekenis betreft, hebben de hiermee geassocieerde schilders wel als gemeenschappelijke kenmerk dat ze dezelfde thematiek, stijlen en technieken gebruikten, en in opdracht van kooplieden uit Shanghai werkten. Na de vernietigende opstand van Taiping (1850-1864) vestigden vier beroepsschilders met de achternaam Ren zich in Shanghai: Ren Xiong (1820-1857), zijn broer Ren Xun (1835-1893) en zijn zoon Ren Yu (1853-1901) uit Xiaoshan, en Ren Yi (1840-1896), geen familie, uit Hangzhou, plaatsen die beide in de provincie Zhejiang liggen. De vier Rens, van wie Ren Yi het invloedrijkst en succesvolst was, vormden de kern van de nieuwe school. Het werk van de Shanghai-school was vooral bedoeld om de opdrachtgevers te behagen. De werken, die doorgaans waren bestemd voor het kantoor of de woning van de kooplieden, waren meestal van decoratieve aard; veelal waren het symbolische voorstellingen waarin werd verwezen naar thema's als een lang leven, geluk en voorspoed. Met name de hangende rol was een populair formaat, evenals de vouwwaaier. De werken worden gekenmerkt door felle kleuren en herkenbare, alledaagse motieven, zoals figuren, vogels en planten. Het landschap speelde meestal een ondergeschikte rol in de Shanghai-schilderkunst. De bloemschilderkunst van Shanghai werd populair dankzij Zhao Zhiqian (1829-1884), die bekend is om zijn grote, decoratieve rollen met bloemen, welke hij in brede verfstreken en rijke, opake kleuren schilderde. Een hoogtepunt bereikte de Shanghai-school aan het begin van de 20ste eeuw met Wu Changshi, die wel als de grootste van de Shanghai-schilders wordt beschouwd.
Verwijst naar een type Europees en met name Frans ornament waarbij apen in mensenkleding worden afgebeeld terwijl ze bijvoorbeeld drinken, dansen, jagen of een muziekinstrument bespelen. De apen worden vaak gesitueerd in een setting van lofwerk of vlechtbandmotieven. Apen werden reeds sinds de Middeleeuwen als decoratie gebruikt voor het parodiëren en bespotten van vulgaire menselijke activiteiten, maar pas aan het eind van de 17de eeuw, met het werk van Jean Bérain I en Claude Audran III, raakte een elegantere vorm van singerie in zwang. Dankzij de associatie met chinoiserie beleefde de singerie-decoratie zijn hoogtepunt in de 18de eeuw (in het werk van Christophe Huet), maar na de opkomst van het neoclassicisme verdween zij langzaam van het toneel. Singerie werd in de 19de eeuw opnieuw populair dankzij de op de 18de eeuw geënte neostijlen. Het ornament ontwikkelde zich als parodievorm op de buitenmatige voorliefde onder de adel en rijke burgerij voor neo-Chinese vormen, die door sommige kunstenaars als pretentieus werd beschouwd. Singerie wordt aangetroffen op porselein, faience en marqueterie, maar ook op geborduurd en bedrukt textiel, en op wandschilderingen.
Te gebruiken voor decoratieve motieven gebaseerd op de zeshoekige kristalstructuur van sneeuwvlokken.
Tapisserietechniek waarbij de inslagdraden, die de motieven definiëren, langs de achterzijde van de stof hangen.
Een voornamelijk in kunstnijverheid en interieurontwerp gehanteerde algemene stijl die wordt gekenmerkt door motieven en elementen uit New Mexico, Arizona en de omliggende gebieden, met invloeden van Native American en Spaanse ontwerpen.
Verwijst naar de Perzische aardewerkstijl uit circa 6000 v. Chr. De stijl kenmerkt zich door bruingeel, met stro vermengd aardewerk dat soms is gepolijst en gedecoreerd met rood geschilderde motieven.
Ouchak-tapijten die worden gekenmerkt door een groot, stervormig motief met acht punten en een iets kleinere ruit. Deze motieven zijn gevuld met arabesken.
Kleine markeringen of punten, afzonderlijk gebruikt of in patronen. Deze zijn gebruikt als decoratieve motieven op rituele objecten in vroeg China ter aanduiding van vruchtbaarheid, in vroeg Keltische en Angelsaksische manuscripten waarin ze werden gewoonlijk werden gebruikt ter verfraaiing van beginletters, in heraldiek en in de decoratie van glas en aardewerk.
De stoker is de arbeider die is belast met het stoken van het vuur of ovens, meestal bij stoomaangedreven krachtwerktuigen en op voertuigen zoals locomotieven en stoomschepen.
Te gebruiken voor locomotieven die worden aangedreven door inwendig gestookte stoomketels, waarvandaan hete uitlaatgassen uit een vlamkast achteraan naar een rookkast en een rookgang vooraan stromen. Hierin zet de stoom onder hoge druk uit in cilinders waardoor twee zuigers worden aangedreven; vaak met aangekoppelde kolen- en watertenders erachter.
Verwijst naar de stijl van het faience dat werd geproduceerd in de Straatsburgse aardewerk- en porseleinfabriek in de 18de eeuw. Deze werd op grote schaal gekopieerd in heel Europa en vertoont naturalistische bloemmotieven, weergegeven in helder gekleurd glazuur.
Verwijst naar de latere fase van de Oostelijke Zhou-periode, van 403 tot 221 v. Chr., hoewel sommige onderzoekers deze periode tussen 475 en 221 v. Chr. dateren. De naam is afkomstig uit kronieken uit de periode. Deze werd gekenmerkt door ernstige versplintering die leidde tot economische en politieke neergang, maar werd ook gekarakteriseerd door fantasierijk vakmanschap. Deze creativiteit werd mogelijk bevorderd door een toename van het aantal mecenassen en door de concurrentie tussen de verschillende staten van de Zhou-dynastie. De graftombe van de markies van Zeng in Suizhou in de provincie Hubei is een belangrijke vindplaats voor de vroege periode van de Strijdende Staten; op deze site zijn meer dan 15.000 artefacten gevonden, zoals bronzen ritueel vaatwerk, klokken, wapens, lakwerk en objecten van hout en bamboe. Veel voorkomende decoratieve motieven op bronzen en keramische objecten waren vogels met gebogen vleugels en draken, wat duidt op contacten met de culturen van de Aziatische steppen, de Hunnen en de Tartaren.
Patronen waarin kleine motieven zijn verstrooid over een meestal effen ondergrond.
Verwijst naar de periode en stijl die volgde op de ondergang van de Myceense beschaving in de 12de eeuw v. Chr., en die vooraf ging aan de ontwikkeling van een sterke Griekse cultuur. De stijl is vooral goed herkenbaar in de vaasschilderkunst, waar vroegere motieven werden vereenvoudigd om abstracte patronen en vormen te creëren, waaronder concentrische bogen en golvende lijnen.
Verwijst naar de stijl die in verband wordt gebracht met het eiland Sumba. De textielproductie in deze regio laat Sumatraanse en Indiase invloeden zien, met grote mantels (hinggi) met een ingeweven ikat-patroon, Indiase patola-ontwerpelementen en ceremoniële sarongs met ingeweven patronen. Populaire regionale motieven in het textiel zijn onder meer menselijke figuren, paarden, herten, slangen en leeuwen. De kleuren duiden op een klassenonderscheid, waarbij Turkse rode verf het meest luxe en zeldzaam is. In de edelsteenkunst wordt de stijl gekenmerkt door het gebruik van granaat, kristal, parels, amethisten, robijnen, rood koraal en ivoor. Kenmerkend voor decoratieve kunst in deze stijl zijn fijn afgewerkte kralen halskettingen en hoofdbanden.
Verwijst naar een stijl van verfijnd aardewerk die voorkwam in Italië, Frankrijk, Duitsland, en het gehele Romeinse Rijk van de 1ste eeuw v. Chr. tot de 3de eeuw na Chr. De stijl is schatplichtig aan Oud-Griekse traditiesin het gebruik van calcietrijke klei met een hoog ijzergehalte, om een glimmend oppervlak te creëren, maar verschilt van Grieks aardewerk doordat het maar een keer is gebakken, in een open oven. Kenmerkend zijn de rode kleur, de zorgvuldige afwerking, en soms de decoraties van gestempelde figuren en patronen. De term werd bedacht in de 19de eeuw, en sindsdien bestaat er onenigheid over de vraag op welk soort aardewerk deze van toepassing is, omdat de term verschillend vertaald wordt, ofwel als ‘gestempelde aarde’,hetgeen verwijst naar de gestempelde motieven, of als ‘verzegelde aarde’, hetgeen verwijst naar een harde, vettige medicinale grondsoort genoemd‘terra sigillata’ die voorkomt op het eiland Lemnos, en waarvan werd verondersteld dat het de klei was waarmee het aardewerk werd vervaardigd. Voor meer verwarring zorgde de relatie tussen deze term en ‘Samisch aardewerk’ of ‘Samisch’.
Verwijst naar een Romeinse aardewerkstijl, die over het algemeen bestond uit een fijn, hard en dunwandig materiaal, dat werd versierd met geschilderde motieven en kenmerkende wigvormige projecties.
Verwijst naar de porseleinstijl die gerelateerd is aan de regeerperiode van keizer Tianqi, 1621-1627. De stijl kenmerkt zich door vaatwerk in polychroom en blauw met wit, voorzien van Japanse motieven en ontworpen voor de Japanse smaak.
Verwijst naar de stijl die tot ontwikkeling kwam op Timor en zich later uitbreidde naar overige delen van Indonesië. De stijl hangt sterk samen met territoriale uitbreidingen, het Portugese kolonialisme en de maritieme handelscultuur. De stijl wordt gekenmerkt door traditioneel batikwerk, reliëfwerk, kistornamenten met sieraden, kuisheidsschilden (badong of cupeng), hoofdtooien met goudwerk en vergulde armbanden. Veelvoorkomende motieven in sieraden en reliëfwerk zijn het bootsymbool, de slang en de buffelhoorn, die de rang en de afstamming aanduiden. Houtsnijwerk en tekeningen in deze stijl worden gekenmerkt door krullen en kromlijnige vormen die worden benadrukt door wit krijt dat in insneden is ingebracht, en verschillende Portugese ontwerpen.
Verwijst naar grote doeken van zwaar linnen of een andere stof waarop een motief is geschilderd. Toile werd oorspronkelijk gebruikt voor beeldverhalen in het zestiende-eeuwse Frankrijk, en vervolgens als wandkleden opgehangen. In Reims is nog een grote collectie te vinden. De term verwijst ook naar achttiende-eeuwse Franse kleden die waren geïnspireerd op deze geschilderde motieven, maar waren bedrukt met behulp van kopergravures. De term kan ook verwijzen naar een willekeurige andere stof in de stijl van 18de-eeuwse koperplaatmotieven.
Verwijst naar opvallend bedrukt textiel dat werd geproduceerd door Oberkampf in Jouy-en-Josas, nabij Versailles in Frankrijk vanaf 1760. De motieven werden in eerste instantie met houtblokken gedrukt op katoen of linnen; voor latere werken werd ook gebruikgemaakt van koperplaatgravures. Toile de Jouy wordt gekenmerkt door omvangrijke, monochrome figuratieve motieven of bloemen, en hoofdzakelijk toegepast als stoffering.
Ronde schilderijen. Gebruik 'medaillons (ornamentgebieden)' voor ronde tweedimensionale motieven; gebruik 'Tori' voor ronde panelen in de architectuur.
Bogen met toten of neuzen (spitse raakpunten) en/of waarbij het binnenwelfvlak bewerkt is met bladmotieven.
Verwijst naar de periode van voor de 8ste eeuw die wordt geassocieerd met de site Tra-Kieu. Artistieke productie in deze periode wordt gekenmerkt door elementen van sensualiteit en een grote mate van detail, waarbij de nadruk ligt op vrouwelijke beelden en motieven, zoals de vrouwenborst en glimlachende danseressen, en op het uitbeelden van beweging, zoals op een beeld in hoog-reliëf waarop hindoegoden worden afgebeeld op hun galoperende rijdieren.
Ornamentele open constructies van metselwerk die zijn te vinden in de bovenste delen van gotische ramen. Wordt ook gebruikt voor gelijksoortige motieven, in verschillende materialen, die ter decoratie worden gebruikt, bijvoorbeeld op muren, meubels en andere voorwerpen.
Wordt gebruikt voor verschillende soorten stoelen uit de 19e eeuw met zeevaartmotieven, meestal een plaat als bovenkant en een bovenregel bewerkt met kabelpatronen. Ze werden gemaakt na de Zeeslag bij Trafalgar in 1805.
Verwijst naar de stijl in de Engelse architectuur en binnenhuisarchitectuur in de eerste helft van de 19de eeuw en opnieuw in het begin van de 20ste eeuw. De architectonische vormen en decoratieve motieven, voortgekomen uit de binnenlandse architectuur van de Tudor-periode (1485-1547), bevatten onder meer in ruitjespatronen aangebracht metselwerk, vakwerk, gebrandschilderd glas en tudorrozen,dikwijls gecombineerd met gotische elementen.
Decoratieve motieven gelijk aan een rechtopstaand gestileerd klimopblad, gebruikelijk in Engeland in de eerste helft van de 16e eeuw.
Verwijst naar de Engelse stijl in de architectuur en in de decoratieve kunsten tijdens de heerschappij van de Tudor-vorsten van 1485 tot 1603. De stijl werd beïnvloed door het Vlaamse maniërisme. De motieven in de architectuur bestaan uit ornamentaal metselwerk, trapgevels en pinakels, terwijl de decoratieve kunsten zich kenmerken door overdadig zilverwerk en rijk versierd houtsnijwerk.
Kleden met rechthoekige vakjes met bloemetjes of botanische motieven die mogelijk de bloembedden en stroompjes in Perzische tuinen voorstellen.
Verwijst naar de islamitische kunst en architectuur van de Tuluniden-dynastie, die in 868 werd gesticht door Ahmad ibn Tulun, een gouverneur van Egypte die ook Syrië onder zijn gezag bracht. Hij was tevens de eerste bewindvoerder die Egypte onafhankelijk maakte van de Abbasidische kaliefen. De dynastie was welvarend, maar bestond slechts korte tijd en werd in 905 omvergeworpen door Abbasidische strijdkrachten. Buiten de hoofdstad, in Fustat, bouwde Ahmad een moskee die bekend staat als de 'Moskee van Ibn Tulun' en die wordt beschouwd als een van de meesterwerken van de middeleeuwse islamitische architectuur; de materialen en het ontwerp van de moskee weerspiegelen de toenmalige architectuur van het Abbasidische hof in Samarra. De kunst van de Tuluniden-dynastie staat ook bekend om het beeldsnijwerk in hout, rotskristal en pleister, dat duidelijk was geënt op de afgeschuinde stijl van Samarra, maar daarnaast ook afbeeldingen van vogels tussen de abstracte motieven toonde. De productie van keramiek en textiel kende ook een bloeitijd onder het mecenaat van de Tuluniden, hoewel van deze objecten, net als van het Tulunidische beeldsnijwerk, slechts fragmenten bewaard zijn gebleven.
Locomotieven die worden aangedreven door gasturbines die elektrische generatoren aandrijven, die stroom leveren aan elektrische tractiemotoren op de assen.
Verwijst naar een subgroep Veneto-Saraceense metaalproducten. Deze groep bestaat uit ruim honderd stukken en is gebaseerd op de elf door Mahmud al-Kurdi gesigneerde stukken. Kenmerkend voor de eclectische, overdadige decoraties in het werk van Mahmud al-Kurdi zijn de middelpuntvliedende motieven van accoladebogen, limoenvormige medaillons en kruisvormen ingelegd met zilver, uitgevoerd in zowel ruimtelijke als lineaire technieken, tegen een uiterst verfijnd ingesneden arabeske achtergrond. Deze decoratiestijl lijkt op het metaalwerk dat in dezelfde periode werd vervaardigd voor de Timrid-dynastie in het oosten van Iran en Centraal-Azië, en voor de mammelukheersers van Egypte en Syrië. Bij Mahmud al-Kurdi zien we echter een grotere aandacht voor dramatiek en kleur.
Term die in de 18e en 19e eeuw in Amerika werd gebruikt voor vloer- en tafelkleden met Oosterse motieven.
Verwijst naar de stijl van architectonische en decoratieve kunst in Frankrijk tussen 1852 en 1870 tijdens eerst het presidentschap en later het keizerrijk van Napoleon lll, maar die ook van invloed was in de rest van Europa en de Verenigde Staten.De periode is bekend om zijn eclecticisme, weelderigheid, en praalzucht, en geeft blijk van een wederopbloei van verscheidene historische stijlen, waaronder Louis XVI, gotiek, renaissance, en barok. In de architectuur wordt de stijl in het bijzonder geassocieerd met openbare gebouwen of woonhuizen voorzien van mansardedaken, heraldische motieven, dakkapellen met frontons, en details uit de Franse renaissance.
Verwijst naar de tweede afzonderlijke fase van de Spaanse platereske stijl, die werd gebruikt in de eerste helft van de 16de eeuw. Verschilt van de eerste platereske stijl door zijn grotere geografische verspreiding, het gebruik van Italiaanse renaissancemotieven en bouwmethoden.
Doorlopend patroon van verstrengelde stammen, op regelmatige afstanden onderbroken door ananasmotieven, aangetroffen op diverse Engelse en Franse boekbindersrollen.
Te gebruiken voor cassettes van thermoplast bedoeld om portretfoto’s, meestal een daguerreotype of een ambrotype, te bevatten; in de regel scharnierend en aan de buitenkant versierd met reliëfmotieven. In de Verenigde Staten gepatenteerd door Samuel Peck in 1854.
Verwijst naar een stijl die zich ontwikkelde in het tweede kwart van de 11de eeuw in Scandinavië en in Scandinavische nederzettingen in Ierland en Engeland. De stijl is genoemd naar het houtsnijwerk op de staafkerk in het Noorse Urnes en kenmerkt zich door het gebruik van getransformeerde motieven uit de Ringerike-stijl en nieuwe elementen. De werken vertonen een grotere eenheid dan de Ringerike-werken. Opvallend zijn de uiterst gestileerde dieren, waarbij grotere dieren vaak worden afgebeeld met een merkwaardig, afwisselend breder en smaller wordend lichaam.
Kloskant vernoemd naar de stad op de Frans-Belgische grens. Valenciennes is een kantsoort met doorlopende draad, die zowel de ondergrond als het motief vormt. Kenmerkend zijn de zeer dicht gewerkte (dus ondoorzichtige) motieven op een open grond van grote ruitvormige of ronde mazen.
Verwijst naar naaldkant die vooral van de 16de tot en met de 19de eeuw in Venetië werd gemaakt. De term verwijst ook naar imitaties van Venetiaanse kant die later en/of elders werden gemaakt. Venetiaanse kant wordt gekenmerkt door weelderigheid als gevolg van het gebruik van de grote stukken kant, rijke haut-reliëfpatronen en barokmotieven. Vroege voorbeelden werden gemaakt door het aan elkaar stikken van diepe, scherphoekige kantpunten en werden meestal gebruikt voor het fabriceren van fraises en kragen die 'vandykes' werden genoemd. Latere ontwerpen waren meer kromlijnig. De Venetiaanse kantmakerij raakte in de vroege 19de eeuw in verval, maar er wordt nog steeds kant gemaakt op het nabijgelegen eiland Burano.
Verwijst naar een grote groep 15de- en 16de-eeuwse metalen voorwerpen, hoofdzakelijk afkomstig uit Europese verzamelingen, die ooit werden toegeschreven aan moslimkunstenaars die in Venetië werkten. Veneto-Saraceense metaalproducten werden vooral in het huishouden gebruikt. Voorbeelden zijn kommen, bolvormige wierookbranders, kandelaars en dienbladen. Ze zijn vervaardigd uit koper of brons en ingelegd met geometrische of arabeske motieven in zilver, soms met sporen van goud. Vaak werd er ook een zwarte stof aan toegevoegd. De term wordt soms onnauwkeurig gebruikt om te verwijzen naar voorwerpen die zijn gedecoreerd met figuratieve ornamenten en westerse heraldische wapens. In de 19de eeuw duidde Lavoix de voorwerpen populair aan als Veneto-Saraceens. Zijn theorie dat islamitische metaalwerkers in Venetië werkten en Italiaanse ambachtslieden hadden geleerd te werken in de islamitische stijl werd evenwel bestreden in 1970, toen Huth in twijfel trok dat gildebepalingen buitenlandse ambachtslieden zouden hebben toegestaan om op Venetiaans grondgebied te werken. Er zijn nog geen documenten boven water gekomen die een van deze theorieën bevestigen of weerleggen, en het is vaak lastig om islamitische originelen van westerse kopieën te onderscheiden. Auld heeft drie subgroepen geïdentificeerd: Turkmeens, mammeluks en westers.
Geriemde lijstwerken die onstaan door het uitsnijden van een groef op een effen oppervlak. Te onderscheiden van 'riemen (motieven)', waarbij een vergulde of onzichtbare groef is ingedrukt met behulp van het benodigde gereedschap, de riem.
Verwijst naar de stijl van de artistieke productie tijdens de heerschappij van koningin Victoria in Groot-Brittannië en de koloniën van 1837 tot 1901. Typerend voor deze stijl zijn de zware vormen, krachtige patronen, overdadige versiering en heldere kleuren. De Victoriaanse periode kent gevarieerde invloeden uit zowel de Klassieke als de renaissancestijlen.Gotische vormen en motieven, die ethisch en esthetisch superieur werden geacht, overheersten echter.
Verwijst naar de culturen die zich ontwikkelden in de regio die is gesitueerd langs de oosterse kust van het Indochinese schiereiland en die tegenwoordig bekendstaat als Vietnam. Artistieke productie in deze regio wordt gekenmerkt door een breed scala aan stijlen en onderlinge vermenging hiervan. Kenmerkend zijn dynastieke tempelconstructie met variaties van torenschrijnen, sanctuaria, portieken, gemodelleerde kapitalen en nissen, alsmede prachtig en verfijnd beeldhouwwerk met monsterfiguren die hoeken van architraven versierden, leeuwenfiguren, robuuste slangachtige ornamentatie die doet denken aan bladmotieven van de Indo-Khmer en aan Dong Song-stijlen, en grote iconen en reliëfpanelen die zijn gebeeldhouwd in sensuele stijlen die doen denken aan Chen-la-werken. Vanaf de 15de tot en met de 18de eeuw, bevatte architecturale planning confucianistische en taoïstische elementen, en beeldhouwkundige stijlen uit deze periode worden gekenmerkt door zeer kleurrijk houtsnijwerk dat is gebaseerd op de draak-en-wolkdecoratie van de Ming- en Ch'ing-dynastieën in China.
Een verdere evolutie van de Oud-Vlaamse kant uit de 16de en 17de eeuw. De motieven, die meestal met een sierdraad omringd zijn, tonen vaak bloemen, ranken of dieren.
Verwijst naar de stijl in de architectuur en de kunst die zich aan het eind van de 12de eeuw ontwikkelde in Vladimir in het prinsdom Rostov-Sizdal. De stijl kenmerkt zich door een samensmelting van oosterse Byzantijnse kunst en elementen van westerse Romaanse kunst, waaronder decoratieve effecten die bestonden uit Romaanse figuratieve en ornamentele motieven.
Te gebruiken voor motieven die een gestileerde afbeelding van vlammen weergeven, vaak golvende, puntige vormen.
B Verwijst naar de vroege fase van de Corinthische aardewerkstijl, te dateren van circa 625 tot circa 600 v.Chr. Typerend voor deze stijl zijn de krachtige, ingekerfde tekeningen van motieven en een voortzetting van het gebruik van dierenthema’s van het proto-Corinthische aardewerk, maar met de toevoeging van decoratieve elementen tussen de figuren zoals typische rozetten met ingekerfde kruizen op de blaadjes.
Verwijst naar de stijl van de artistieke voortbrengselen van de archipel der Cycladen tussen grofweg 3500 à 3000 en 2000 v. Chr., hoewel sommige auteurs de periode dateren op circa 2500 tot 1900 v.Chr. Tot de kunstwerken behoren stenen vazen, muurschilderingen en, het meest typerend voor deze stijl, aardewerk en marmeren figuren. Het vroege aardewerk is gepolijst, voorzien van ingekerfde recht- en kromlijnige motieven en heeft de vorm van een braadpan, terwijl latere werken mat geschilderd zijn. De marmeren figuren zijn sober, elegant en geometrisch van vorm en zijn meestal uitgebeeld met gevouwen arm.
Verwijst naar de periode van circa 3000 tot 1750 v. Chr. in het gebied van het hedendaagse Bahrein, het eiland Failaka en de oostkust van Saudi-Arabië. De stijl van deze periode wijst op nauwe banden met zowel de Indusvallei als Mesopotamië; dit is vooral zichtbaar in zegelafdrukken die motieven vertonen uit beide regio's.
Verwijst naar de Meso-Amerikaanse periode van circa 900 tot 1200 n. Chr. die vooral werd gekenmerkt door de herinvoering van de rondsculptuur (met grote afgodsbeelden en decoratieve motieven, zoals de zonneschijf met driehoekige stralen) als dominante vorm, en door de afname van het gebruik van ingesneden inscripties. Het aardewerk uit deze periode bestaat voornamelijk uit komforen, wierookvaten met lange stelen, tabakspijpen, Coyotlatelco-aardewerk met gestileerde rode dessins op een crèmekleurige achtergrond en Mazapán-aardewerk met parallelle rechte of golvende rode lijnen. Kenmerkend voor het aardewerk is ook het paarsgrijze glazuur dat bekend staat als Plumbate. De keramische beeldjes uit deze periode werden gemaakt met mallen en werden na het bakken beschilderd. Deze beeldjes stellen vrouwelijke figuren, mannelijke strijders en godheden voor.
Populaire benaming voor lepels met een diepe kom die soms van zilver zijn gemaakt en kunnen zijn doorboord of versierd met fruitmotieven. Worden gebruikt voor het opdienen van bessen en andere saprijk voedsel. Vaak gemaakt door gewone opscheplepels aan te passen.
Ontwerpen die bestaan uit herhaalde geometrische patronen over het hele vlak en vaak een netwerk vormen van motieven als ruiten of geformaliseerde bladeren.
Verwijst naar de porseleinstijl die ontstond tijdens de regeerperiode van keizer Wanli, 1573-1619. De stijl kenmerkt zich door het loslaten van de voorgeschreven patronen en motieven, zoals de keizerlijke draak of feniks, en het gebruiken van vrije decoraties.
Verscheidene bladachtige vormen, meestal zonder ribbels en kartels, gebruikt als decoratieve motieven vooral op laat twaalfde-eeuwse kapitelen.
Verwijst naar de periode en de stijl die worden geassocieerd met de heerschappij van de Han-keizers in Chang'an in China tussen 206 v. Chr. en 9 n. Chr. Onder het bewind van Gaodi van 206 tot 195 v. Chr. werden de wetten en instituten uit de Qin-dynastie verder ontwikkeld, waardoor een krachtig, verenigd keizerrijk ontstond. Modellen in graftomben en teksten wijzen erop dat Goadi en de latere keizers verschillende paleizen lieten bouwen, die waren voorzien van een groot aantal objecten, zoals aardewerk, en waarvan de kamers waren gedecoreerd met opgedrukte motieven en beschilderde bakstenen. De bronzen objecten uit deze periode waren voornamelijk gebruiksvoorwerpen, zoals huishoudelijk vaatwerk, dat licht van structuur was en dat meestal niet of uitsluitend met eenvoudige ingesneden patronen werd gedecoreerd.
Verwijst naar een subgroep Veneto-Saraceense metaalwaren. Objecten uit deze groep zijn kennelijk vervaardigd in het westen, waarschijnlijk Noord-Italië, als imitatie van islamitische metaalwaren. De afzonderlijke motieven zijn weliswaar accuraat gekopieerd, maar ze geven blijk van een wezenlijk gebrek aan inzicht in de islamitische proportieleer en miskennen de relatie tussen vorm en restvorm.
Verwijst naar een aardewerkstijl die voor het eerst werd gevonden op de westelijke helling van de Akropolis in Athene, maar later ook op vele andere plaatsen. De stijl kwam voor van de 5de eeuw tot en met de 4de eeuw v. Chr. en kenmerkt zich door een gestempelde decoratie, die werd bedekt met zwart glazuur. Op de zwarte ondergrond werden zowel bloemmotieven als andere decoraties geschilderd in rood, wit of geel.
In de boekbinderij: in leren boekomslagen gedreven ornamentele motieven die bestaan uit een C-krul met voluten op de uiteinden.
Draaibanken die speciaal zijn ontworpen om de wielen van locomotieven en treinwagons te draaien.
Verwijst naar een stijl in de Engelse architectuur en decoratieve kunst tijdens de heerschappij van Willem lll en Mary ll tussen 1688 en 1702. Deze periode wordt gezien als een overgangsperiode tussen de Restoration en de heerschappij van koningin Anne. Motieven en vormen uit de Restoration blijven zichtbaar, maar worden lichter en eleganter door Franse invloeden.
Karabagh-tapijten met een patroon dat bestaat uit één of meerdere medaillons die motieven hebben die overeenkomsten vertonen met wolkensliertpatronen uit de Chinese kunst.
Karakteristieke Chinese motieven uit de Han Dynastie die bestaan uit lange, kronkelende, lintachtige vormen met diepe krullen en bogen die steeds van richting veranderen en zich op zulke punten verwijden tot groteske vormen.
Te gebruiken voor de tak van filosofie die zich bezig houdt met waarden die verband houden met het menselijk gedrag, met betrekking tot de juist- of onjuistheid van bepaalde handelingen en de goed- of slechtheid van de motieven voor, en de resultaten van dergelijke handelingen. Gebruik 'ethiek (concept)' voor het begrip van een systeem van morele principes of gedragsregels die ten grondslag liggen aan vrijwillige menselijke handelingen.
Verwijst naar de culturen van de regio van Azië die is gesitueerd ten oosten van het Indiase subcontinent en ten zuiden van China, en die de oude, etnisch diverse culturen omvat van een continentaal vasteland en een reeks archipels ruim 11 kilometer ten oosten en zuiden van het vasteland. In het algemeen weerspiegelen de kunsten in de regio voornamelijk religieuze aspecten, met name de persoonlijkheid en het karakter van Boeddha en van de hindoegoden, en geschiedenis, met name verheerlijkte helden uit een nationaal en mythisch verleden. De Boeddha-voorstelling blijft het centrale motief in beeldhouwkundige en schilderkundige stijlen, terwijl andere, minder belangrijke of inheemse figuren uit boeddhistische, islamitische en hindoeïstische heilige geschriften soms worden weerspiegeld in muurschilderingen. Kunst in de regio wordt gekenmerkt door tribale geometrische en spiraalachtige patronen, Indiase bloemmotieven en dierenvoorstellingen die zijn gebaseerd op plaatselijke mythologieën. Een algemene voorliefde voor thema's die betrekking hebben op fantasie, menselijke en goddelijke schoonheid en feestelijke sensualiteit is prominent aanwezig in de kunst van deze regio.