Bakken, bakken, bakken.. bij KSART krijgt u de "taste of art" te pakken!
Welkom, voordat u kunt inloggen zet uw cookie instelling aan.
Nieuwe kunstvorm gevonden? Voeg nu een nieuwe kunstvorm toe!
Met name te gebruiken voor die geestelijken die offerande brengende, rituele, bemiddelende, verklarende of geestelijke functies vervullen.
Vrouwelijke geestelijken, voornamelijk in de oudheid, die taken met betrekking tot offers, rituelen, bemiddelen of geestelijkheid uitvoerden. In de huidige tijd worden vrouwen die priestertaken uitvoeren vaak 'priesters' genoemd.
Verwijst naar een christelijke geestelijke kerkfunctionaris die officieel is verbonden aan een bepaald huishouden of instituut. Het betreft bijvoorbeeld een geestelijke die werkzaam is voor het hof of de huishouding van een soeverein vorst of heer, of voor een kasteel, schip, garnizoen, regiment of andere groep binnen de landmacht of marine, universiteit of hogeschool, schoolinstelling, armenhuis, gevangenis, begraafplaats, wetgevende kamer of andere openbare instelling. De term kan ook in zijn oorspronkelijke betekenis worden gebruikt en verwijst dan naar de priester of een andere geestelijke die de diensten in een kapel leidt of verzorgt.
Gebed dat de priester uitspreekt bij het aantrekken van een liturgisch gewaad en bij de overhandiging van de liturgische gewaden bij de priesterwijding. Het gebed staat soms ingelijst in de sacristie, bijvoorbeeld op de credens.
Kan waaruit water en ongewijde wijn (ablutiewijn) wordt geschonken ter zuivering van wat met de gewijde hostie en wijn in aanraking is gekomen: mond en handen van de priester en de kelk.
Vergeving van zonden. In het christendom verwijst de term specifiek naar de formele vergeving van de zonde, toegekend door een priester of predikant, hetzij onder vier ogen na de biecht, hetzij als onderdeel van de liturgie tijdens een openbare eredienst. In het katholicisme is de absolutie onderdeel van het boetesacrament.
Assistenten van priesters en diakenen, die meestal taken als het aansteken en dragen van kaarsen uitvoeren.
Liturgische gewaden met lange, strakke mouwen en een volledige rok, meestal van linnen gemaakt. Alben worden door christelijke priesters en soms ook door gewijde koningen gedragen, vaak onder een ander gewaad. In de westerse kerken zijn ze wit en in de oosterse kerken kunnen ze allerlei kleuren hebben. Alben werden soms gedecoreerd met rijk geborduurde apparels bij de polsen en langs de onderzijde. De term verwijst eveneens naar soortgelijke niet-kerkelijke kleding, met name zoals die door de oude Grieken en Romeinen werd gedragen.
Verplaatsbaar trapje van enkele treden, waarop de priester kan staan bij de plaatsing in en het terugnemen uit de expositietroon op het tabernakel van de monstrans of de expositieciborie.
Verwijst naar de doctrines van de Alexandrijnse priester Arius (ca. 250-ca. 336), die ontkende dat Jezus van dezelfde materie was als God en verklaarde dat hij in plaats daarvan slechts het hoogste van de geschapen wezens was. Als zodanig was de Zoon niet gelijk aan en niet net zo eeuwig bestaand als de Vader. Volgens de arianisten was Jezus geschapen - niet verwekt - door God en bereikte hij zijn goddelijkheid door zijn volmaakte gehoorzaamheid aan God. De doctrine van Arius werd in 321 als ketterij veroordeeld op een synode in Alexandrië en definitief verboden tijdens het Concilie van Nicea in 325. Het arianisme heeft in veel Germaanse landen voet aan de grond gehouden. De controverse rond het arianisme is in verschillende tijden weer opgeleefd en werd uiteindelijk verdrongen door het unitarisme.
Schaal(tje) dat wordt gebruikt op aswoensdag. De priester draagt deze schaal met de as van verbrande palmtakken en tekent met deze as een kruisje op het voorhoofd van de kerkgangers of bestrooit daarmee hun hoofd.
Verwijst in de meest strikte zin naar een verhoogd platform waarop een redenaar of priester een groep mensen toespreekt. In algemenere zin wordt de term gebruikt om te verwijzen naar de apsis of kansel in een basiliek. De term wordt gewoonlijk gebruikt in de context van oud- of vroegchristelijke basilieken of ontmoetingsplaatsen, synagogen of oosters-orthodoxe kerken. In de moderne tijd verwijst de term meestal naar een verhoogd platform in een synagoge waarop de leesstandaard voor de Thora wordt geplaatst.
Witte, eenvoudig versierde doek die de priester bij de zegening (benedictie) in handen neemt alvorens de ciborie of de monstrans met de H. Hostie vast te houden.
Kleine cabines uitgerust met een zitplaats voor een priester en met een scherm of rooster waardoorheen de biechteling met de priester, die verborgen is, kan praten.
Zwarte of paarse stola, vaak afgezet met goudgele biezen, gedragen door de priester bij afnemen van de biecht, rouwdiensten of uitvaarten.
Dualistische christelijke geloofsgemeenschap die in Bulgarije bloeide van de 10de tot de 17de eeuw en nog verder in het Byzantijnse Rijk in de 11de en 12de eeuw. De gemeenschap werd in het midden van de 10de eeuw in Bulgarije gesticht door een priester die de naam Bogomiel aannam. Deze gezindte kan worden omschreven als een samenvloeisel van dualistische, neomanicheïstische doctrines die werden geïmporteerd van de paulicianen en een lokale Slavische beweging gericht op hervorming van de kort daarvoor gestichte Bulgaars-orthodoxe kerk. Het centrale geloof was dat de mensheid en de zichtbare, materiële wereld waren geschapen door de duivel. Bogomielen stonden vijandig tegenover de meeste aspecten van de orthodoxe kerk maar ook tegenover het burgerlijk gezag. Zij bepleitten een rigoureus ascetisch leven en keurden seksuele omgang, huwelijk, bezit en het eten van vlees af. De bogomielen zijn van invloed geweest op de latere katharen in Europa.
Verwijst naar een inheemse Tibetaanse godsdienst die met het boeddhisme een van de twee voornaamste religies van het land is. Veel aspecten van Bon raakten vermengd met de boeddhistische tradities die in de 8ste eeuw werden ingevoerd uit India en die het Tibetaanse boeddhisme veel van zijn eigenheid hebben verleend. Onenigheid binnen de heersende klasse van Tibet leidde er in de 8ste en 9de eeuw toe dat de adellijke families voor Bon kozen en de heersende dynastie voor het boeddhisme. Bon werd rond de 11de eeuw een georganiseerde godsdienst, vooral dankzij de boeddhistische belangstelling voor geschreven teksten. Bon leeft voort in veel aspecten van het Tibetaanse boeddhisme en is bovendien nog altijd een bloeiende godsdienst in de noordelijke en oostelijke grensgebieden van Tibet. Onduidelijk is hoeveel continuïteit er bestaat tussen het oude en het moderne Bon. De kenmerken van het oude Bon zijn moeilijk vast te stellen omdat alle vroege beschrijvingen boeddhistisch zijn. Alles wat tegenwoordig over Bon bekend is, is zwaar beïnvloed door het Mahayana-boeddhisme. Het oude Bon lijkt elementen van animisme, sjamanisme en de uitoefening van magische riten te hebben bevat. De Bon-goden van lucht, aarde en zee werden als lagere goden in het boeddhistische pantheon opgenomen. Er zijn aanwijzingen voor een cultus van heilig koningschap waarin de koningen worden beschouwd als manifestaties van de luchtgod; dit geloof zou de oorsprong kunnen zijn van de gereïncarneerde lama’s van het boeddhisme. De orakelpriesters van Bon hebben hun tegenhangers in de boeddhistische waarzeggers. Bepaalde aspecten van de Bon-doctrine zijn vrijwel identiek aan die van het Tibetaanse boeddhisme, zoals de leer van het boeddhaschap en het ideaal van bodhisattva. Opvallend zijn de dzogchen-overtuigingen die het Bon deelt met de Nyingma-school van het Tibetaanse boeddhisme; zij houden in dat er een onuitsprekelijke toestand bestaat, voorbij alle boeddha’s en alle verschijningen. Verder is het kloostersysteem van Bon bijna gelijk aan dat van de Gelug-school. Toch bewaken de Bon-gelovigen nauwgezet hun niet-boeddhistische imago. Shenrab wordt beschouwd als de stichter van de godsdienst en de historische Boeddha Shakyamuni zou een manifestatie van hem zijn. Bon-geschriften zijn verdeeld in twee groepen: de Kanjur, met mythen, doctrines en biografieën van Shenrab, en de Katen, die commentaren en rituele en iconografische werken omvat. De naam Tibet komt uit de Bon-religie.
Kerkelijke, meestal vierkante hoofddeksels met drie of vier rechtopstaande uitsprongen die van het midden van de bovenkant naar de rand lopen. Zijn rood, paars of zwart voor respectievelijk kardinaal, bisschop of priester. Soms met pompon.
Een kaart uit een reeks van drie kaarten die op een altaar in een christelijke kerk worden geplaatst: één in het midden en één aan weerszijden, met daarop bepaalde delen uit de eucharistiegebeden, als geheugensteuntje voor de priester.
Knotsen die vooral een ceremoniële functie hebben en niet als wapens werden gebruikt. Een ceremoniële knots is een object in de vorm van een staf of een knuppel, gewoonlijk met een knop of een ander bovenstuk, dat vaak rijk versierd is en wordt gedragen door priesters of andere geestelijken, magistraten en academici als symbool van hun bevoegdheid of functie tijdens een plechtige ceremonie. Voorbeelden zijn afkomstig uit de Egyptische oudheid, precolumbiaans Amerika, Europa en Noord-Amerika. Gebruik ���scepter' voor vergelijkbare objecten die door leiders worden gedragen.
Liturgische kleding die door bisschoppen en priesters worden gedragen, bestaande uit een lange, smalle reep stof die om de hals wordt gedragen en van de schouders naar beneden hangt.
Schilderijen of beelden van zenboeddhistische priesters. Kenmerkend zijn de bijzonder expressieve gezichten van de afgebeelde personen.
Verwijst naar predikanten in oosterse kerken met een rang tussen priester en bisschop. In de vroege kerk werd deze functie vervuld door de bisschoppen van een landelijk district, en vielen ze onder het gezag van een diocesane bisschop. Chorepiscopi mochten uitsluitend de lagere kerkfuncties bekleden. De functie van chorepiscopus werd afgeschaft bij het Concilie van Laodicea (tussen 343 en 381), maar dergelijke predikanten hebben nog tot in de 8ste eeuw bestaan. Tegenwoordig is chorepiscopus nog slechts als eretitel bewaard gebleven.
Mengsel van olie (meestal olijfolie) en balsem, dat wordt gewijd als zalf bij de toediening van bepaalde sacramenten (doop, vormsel en priesterwijding) en bij de uitvoering van bepaalde liturgische handelingen in de katholieke, orthodoxe en anglicaanse kerk. In het westen wordt het chrisma op Witte Donderdag gewijd door de bisschoppen, en in het oosten door de kerkpatriarchen. In de orthodoxe kerken kan het mengsel ook andere bestanddelen bevatten, zoals wijn, noten en gom. De zalving met chrisma wordt soms ook wel chrismatie genoemd, met name na een doop.
Witlinnen doek of band die op een zeker moment de gezalfde bedekt bij doop, vormsel, bisschops- of priesterwijding.
Een vorm van sacrament en centraal element van de eredienst bij veel christelijke kerkgenootschappen, met als basis het Laatste Avondmaal, waarop Jezus de wijn die hij ronddeelde en het brood dat hij brak als respectievelijk zijn bloed en lichaam omschreef. Het ritueel bestaat doorgaans uit de wijding van brood en wijn door de predikant of priester en de verdeling onder de gelovigen. De term is afgeleid van het Griekse woord 'eucharistia', dat 'dankzegging' betekent.
Eucharistievieringen met meerdere priesters. De priesters spreken het eucharistisch gebed of de consecratie van hetzelfde brood en dezelfde wijn gezamenlijk uit. Behalve voor wijdingen is het gebruik in het westen uitgestorven, maar het werd nieuw leven ingeblazen door het Tweede Vaticaans Concilie. Soms wordt het gebruikt om priesters en congregaties van kerken buiten de parochie in staat te stellen samen de eucharistie te vieren.
Gedecoreerde tunica's met lange mouwen, gedragen als liturgische gewaden bij christelijke eucharistievieringen. Ze vallen tot op de knieën en worden door diakenen over de albe heen gedragen, terwijl priesters een kazuifel dragen en subdiakenen een tunica. De term kan ook verwijzen naar soortgelijke gewaden gedragen als niet-kerkelijke kledij in het Romeinse Rijk of door Engelse koningen, in het bijzonder bij kroningen.
Verwijst naar hedendaagse Zoroastrische hogepriesters. Dasturs houden toezicht op de liturgie in de belangrijke vuurtempels waaraan ze zijn verbonden, met hulp van een groep mobeds. Deze priesterrang is vergelijkbaar met die van een christelijke bisschop. De dasturs staan van oudsher bekend om hun grote geleerdheid, met name onder de Parsi's van Bombay.
Lagere functionarissen binnen de christelijke kerk die priesters of pastors assisteren bij hun administratieve, financiële en pastorale taken. In veel kerken vormen de diaconessen een afzonderlijke orde van hulpfunctionarissen binnen de parochie of kerkgemeente.
Ter onderscheiding van het oude hoogaltaar tegen de oostwand van het koor, waaraan de priester met de rug naar het volk de mis opdroeg, wordt de term gebruikt voor het meer centraal geplaatste altaar waaraan de priester met het gezicht naar de kerkgangers de eucharistie met het volk viert.
Altaren, van relatief kleine omvang en draagbaar die vaak passen in een container samen met andere voorwerpen voor de eredienst of diensten. In de christelijke context, zijn voorbeelden gewijde altaa stenen die in een houder of op andere wijze aangebracht. Werden gebruikt door priesters die van locatie naar locatie reisden om de mis te houden waar een permanent gewijd altaar niet beschikbaar was. Specificaties zijn dat het een massief stuk natuursteen van een type en formaat moest zijn dat bestand tegen breuken was, ingewijd door een bisschop, groot genoeg om de hosties en de kelk te houden, en zo ontworpen dat het kan worden gebruikt in of op een tafel voor de dienst. Voor verplaatsbare versies van christelijke geschilderde of gesneden beeld-dragende objecten van het type weergegeven werd op of boven een altaar, gebruik "draagbare altaarstukken."
Verwijst naar Zoroastrische priesters met lage rang. Ervads hebben de navar ondergaan, de eerste van de twee inwijdingsrites voor priesters. Bij belangrijke ceremonieën fungeren ervads slechts als hulppriester. De verwante historische term 'ehrpats' verwees oorspronkelijk naar geloofsleraren aan wie de zorg voor het vuur was toevertrouwd.
Schijf of andere vorm, vervaardigd uit metaal, leer, veren of zijde, bedoeld om vliegen weg te houden bij zowel de priesters als de hostie tijdens liturgische plechtigheden.
Formele religieuze handeling die bestaat uit het zalven met olie en het opzeggen van gebeden door een priester voor iemand die dreigt te sterven.
Een oud-Egyptisch schrift dat bestaat uit aan elkaar geschreven vormen van hiërogliefen, die gebruikt werden in de documenten van priesters.
Langwerpige liturgische gewaden die door priesters of diakens om de schouders worden gedragen gedurende bepaalde gedeelten van de hoogmis.
Voorbidders en officiërende priesters van islamitische moskeën.
De belangrijkste en plechtigste feestdag op de joodse liturgische kalender, die wordt gevierd op 10 tisjri (in september of oktober). Deze dag, waarmee de tien dagen van boetedoening eindigen die beginnen op het joodse Nieuwjaar, is een dag van verlossing en verzoening met God. Joden moeten zich onthouden van eten, drinken en seksuele omgang, en al het werk dient te worden gestaakt. In de Bijbel wordt Grote Verzoendag 'Sabbat Sabbaton' genoemd, dat 'sabbat van de plechtige rust' betekent. Extreem orthodoxe joden dragen soms lange witte mantels ('kippelot') en verbieden het dragen van leer en het inwrijven van olie. De vooravond en de hele dag van Grote Verzoendag wordt doorgebracht in gebed en meditatie. Vergeving van anderen vragen en ontvangen betekent vergeving door God. De ceremonies op Grote Verzoendag worden besloten met slotgebeden en het blazen op de sjofar. Vóór de verwoesting van de tempel in Jeruzalem voerde de hogepriester een ingewikkelde offerceremonie uit, aan het einde waarvan een geit (de zondebok) de wildernis in werd gedreven, symbolisch de zonden van Israël met zich meenemend.
Verwijst naar christelijke geestelijken die een parochie onder hun hoede hebben. De term wordt in populaire zin vooral gebruikt als aanduiding van assistenten of geestelijken zonder beneficie die priesters, dominees, predikanten of andere parochieleiders tijdelijk vervangen.
Scholen die ontstonden in het middeleeuwse Europa en werden geleid door kathedrale geestelijken met als oorspronkelijke doel het opleiden van priesters. Deze scholen ontwikkelden zich later tot instellingen die ook lesgaven aan leken, meestal jongens van adellijke komaf die werden voorbereid op hoge posities in de kerk, provincie of het zakenleven.
Een katoenen of linnen handdoekje dat een priester gebruikt om de handen af te drogen.
Een stuk stof dat de bisschop tijdens de hoogmis en priesterwijdingen op de schoot draagt.
Te gebruiken voor koorschermen waarop een kruis of crucifix is geplaatst. Koorhekken zijn vaak rijk gedecoreerd en komen soms in een dubbele vorm voor, met gewelfbogen ertussen en een doksaal daarboven. De Franse term 'jubé' is afgeleid van Jube domine benedicere ('Heer, wil mij zegenen'), een Latijnse zin die vaak voor de mis door de katholieke priester wordt uitgesproken terwijl deze voor het scherm staat; sommige jubés zijn voorzien van een balkon of verhoging waarop de priester de gemeente toespreekt.
Ruimvallende witte liturgische kledingstukken met lange, wijde mouwen die door priesters worden gedragen buiten de viering van de eucharistie en tegenwoordig algemeen door zowel geestelijken als leken over de soutane heen gedragen.
Tabletten, soms van zilver, of borden, meestal gedecoreerd met een christelijke religieuze voorstelling, die eerst door de priester en dan door leden van de congregatie worden gekust.
Kledingstukken die door priesters of andere geestelijken worden gedragen tijdens de godsdienstoefening; ze verschillen bij de diverse kerkelijke ceremonies en geven een rang binnen de kerkelijke hiërarchie aan.
Verwijst naar de protestantse beweging die ontstond bij de reformatie van Martin Luther (1483-1546). De lutherse doctrine erkent drie sacramenten: baptisme, eucharistie en boetedoening. Centraal staan rechtvaardiging door middel van het geloof, en het priesterschap van alle gelovigen. Zoals bij de meeste andere protestantse stromingen wordt bij het lutheranisme meer belang gehecht aan de heilige geschriften dan aan kerkelijke autoriteiten. De doctrine is gebaseerd op de Augsburgse confessie, de apologie, de beide catechismussen van Luther en de 'formula concordiae'. De lutherse kerken bloeiden het eerst op in Scandinavië en Duitsland en breidden zich later uit naar andere delen van Europa. Het lutheranisme breidde zich na de jaren veertig van de 17de eeuw uit naar de Verenigde Staten door immigratie en in de 19de eeuw naar Afrika en Azië, door het werk van lutherse missionarissen. Het lutheranisme is een van de drie belangrijkste stromingen van het protestantisme (naast het anglicanisme en calvinisme) en tevens de oudste en grootste stroming.
Priesters van Zoroaster van de oude Meden en Perzen, die hun titel via overerving verkregen.
Verwijst naar een oude religie uit het Midden-Oosten die nog voorkomt in Irak en Khuzistan (een provincie in het zuidwesten van Iran). Zij wordt meestal beschouwd als een gnostische sekte en is als zodanig de enige overgebleven vertegenwoordiger van het gnosticisme. Er zijn ongeveer 15.000 tot 20.000 mandeeërs. Het mandeïsme benadrukt, net als andere dualistische geloofssystemen, de verlossing van de ziel door esoterische kennis (gnosis). De spirituele ziel zal worden bevrijd van de materiële wereld door hun verlosser, Manda d'Hayye, maar de slechte archonten verhinderen de opstijging van de ziel. In het mandeïsme wordt Jezus beschouwd als een valse messias maar wordt Johannes de Doper vereerd omdat hij wonderbaarlijke genezingen heeft bewerkstelligd door middel van de doop. De mandeeërs ontwikkelden een uitgebreid cultusritueel, vooral voor de doop, die voor zover bekend bij geen enkele andere gnostische sekte voorkomt. De doop zuivert een mens van de zonde en kan vaak worden herhaald. De oorsprong van de religie is duister en blijft omstreden. Op basis van Babylonische elementen in mandeïsche magische teksten, het gebruik van de Iraanse kalender en de overname van verscheidene Iraanse woorden in de mandeïsche taal, menen sommige geleerden dat het mandeïsme in de pre- of vroegchristelijke tijd is ontstaan in het zuidwesten van Mesopotamië. Anderen denken aan een Syrisch-Palestijnse oorsprong op basis van de Haran Gawaita, een quasihistorisch mandeïstisch document dat verhaalt over de exodus van de nazareeërs (de mandeïstische priesterkaste die zich onderscheidde van de mandeeërs of leken) van Palestina naar Mesopotamië in de 1ste eeuw n. Chr. Ook zekere opmerkelijke overeenkomsten met het jodendom verdienen de aandacht: bekendheid met het Oude Testament, parallellen met de joodse zedenleer, vooral de grote waarde die wordt gehecht aan het huwelijk, het gebruik van de Hebreeuwse engelenleer en het belang van een zuivere cultus. Ook zijn er overeenkomsten met het manicheïsme. De mandeeërs zijn misschien de in de Koran genoemde Sabanen. De mandeïsche literatuur, geschreven in een Aramees dialect en in een apart schrift, is tamelijk uitgebreid. Belangrijke bewaard gebleven werken zijn de Ginza (het Boek van Adam); het Boek van Johannes; het Boek van de Zodiak en de Doop van Hibil Ziwa. Mandeeërs zijn van oudsher bekwame zilversmeden.
Lange, nauwe sierbanden met over het algemeen franjes aan beide uiteinden die over de linkerarm dicht bij de pols worden gedragen door priesters, diakens en onderdiakens.
Oud-Egyptische rituele percussie-instrumenten die gebruikt werden door priester om rituelen uit te voeren of goden op te roepen. De menat was een halsketting met vooraan een plaatje waaraan kralen hingen en op de rug een tegengewicht; het werd zoals een rammelaar gebruikt.
Verwijst naar een protestantse gezindte die zijn oorsprong had in de 16de-eeuwse anabaptisten van Nederland en Zwitserland, in het bijzonder de zogenoemde Swiss Brethren. De naam is afgeleid van die van een van hun leiders, Menno Simons, een Nederlandse priester die het werk dat was gestart door de gematigde anabaptisten consolideerde en institutionaliseerde. De doctrine van de mennonieten bestaat onder andere uit het uitvoeren van de doop direct na de geloofsbelijdenis, en trouw aan de Confessie van Dordrecht (1632) en de leer van het Nieuwe Testament. Mennonieten, die pacifisten zijn, hebben als beleid dat ze geen overheidsfuncties vervullen. Hoewel zich overal ter wereld mennonieten bevinden, leven de meeste van hen in de Verenigde Staten en Canada.
Term die wordt gebruikt voor diverse soorten hoge hoofddeksels zoals de hoofdbanden die door vrouwen in het oude Griekenland werden gedragen, de officiële tulbandachtige hoofdtooien van de oude Joodse hogepriesters of de liturgische hoofddeksels die door bisschoppen en abten worden gedragen.
Verwijst naar Zoroastrische priesters die binnen de priesterlijke hiërarchie boven de ervads en onder de dasturs staan.
Verwijst naar de stijl van kunst die in verband wordt gebracht met Europese missionarissen en kooplui in Japan gedurende de 16de en 17de eeuw, en betrekking heeft op werk van Japanse kunstenaars in een westerse stijl, Europese geïmporteerde kunst en traditionele Japanse kunst waarin Europeanen werden afgebeeld. Na onderricht van de jezuïtische priester Giovanni Niccolo in 1583 vervaardigden kunstenaars werken in een traditionele westerse stijl, vaak met een religieus thema. Kenmerkende Namban-motieven, die te vinden waren op kamerschermen, flessen en lakwerk, zijn onder meer westerse mensen, schepen en rozenkransen en kruisen.
Verwijst naar de laatste van drie grote tijdperken in de Egyptische beschaving, van circa 1540 tot 1075 v. Chr. Het tijdperk loopt van de Achttiende tot de Twintigste Dynastie. De periode kenmerkt zich door een bloeiende kunst, onder andere zichtbaar in de introductie van kolossale standbeelden, hernieuwde belangstelling voor de schilderkunst, een hoge mate van vakmanschap in zowel de koninklijke als de particuliere beeldhouwkunst, en sierlijke decoratieve en luxueuze kunstuitingen. De belangrijkste architectuur omvatte onder andere kapellen, in de rotsen uitgehakte tomben en monumentale stenen tempels voor het aanbidden van de goden, die een bevestiging vormen van de groeiende macht van het priesterdom. Een korte revolutionaire periode, met name in de representatieve kunst, deed zich voor tijdens de heerschappij van Achnaton in Amarna, toen vele bestaande kloosters werden omgevormd en meer vrijheid van meningsuiting was toegestaan.
Verwijst naar de op één na grootste school in het Tibetaanse boeddhisme, die soms de 'oude orde' wordt genoemd. De wortels gaan terug tot de Indiase Vajrayana-meester Padmasambhava (8ste eeuw), die werd beschouwd als 'tweede Boeddha'. De school zegt diens oorspronkelijke leer te verbreiden. De school is ontstaan tijdens de eerste verspreiding van het boeddhisme van India en Midden-Azië naar Tibet in de 8ste en 9de eeuw; Padmasambhava bezocht Tibet in de 8ste eeuw en een andere belangrijke Indiase leermeester, Santiraksita, stichtte het eerste klooster van Tibet in Samye rond 775. Nyingma werd een afzonderlijke orde in de 10de eeuw. Deze school legt meer nadruk op de religieuze praktijk en de mystieke aspecten van de Vajrayana-traditie dan op academisch werk. Het is ook de minst politiek en filosofisch gerichte van de Tibetaanse boeddhistische scholen. Sjamanistische gebruiken en lokale goden, ontleend aan de inheemse Bon-religie, vindt men ook in Nyingma. Andere overeenkomsten met Bon zijn de dzogchen-lessen, oude tantra’s die door latere tradities zijn verworpen, en priesters die mogen trouwen. De school kent een traditie van het ontdekken van teksten die door Padmasambhava verborgen zijn; deze teksten voorspellen dat boeddhisten in de toekomst vervolgd zullen worden. Sommige ideeën van de school worden in leerstellingen van het Tibetaanse boeddhisme als ketters beschouwd.
Een eenvoudige vaak houten, niet geconsacreerde kelk. Werd gebruikt in het seminarie bij de opleiding van toekomstige priesters. De term 'houten mis' voor de oefenmissen stamt af van deze houten kelk.
Bus, soms ook afsluitbare kruik, voor een van de heilige oliën, waaruit de bisschop, deken of aartspriester deze uitdeelt aan de vertegenwoordigers van de parochies.
Heilige plaats waar men priesters of priesteressen kon raadplegen die over profetische gaven beschikten en boodschappen van de god(en) konden overbrengen.
Schijfje gebakken ongezuurd tarwemeel dat wordt gewijd of geheiligd tijdens de viering van Eucharistie of Heilige mis. Er bestaan grote hosties bestemd voor de priester en kleine hosties bestemd voor de gelovigen. De ongewijde hosties worden bewaard in een hostiedoos. Na de wijding wordt de hostie bewaard in een pyxis of ciborie die, bedekt met een velum of dekkleedje, in het tabernakel wordt geplaatst.
Verwijst naar onderscheiden vertrekken in tempels of kerken. In klassieke tempels waren deze vertrekken de verblijven van de 'pastophori', leden van een priesterorde die de relikwieën van de goden meedroegen in processies. Volgens de overlevering had ook de tempel in Jeruzalem zulke vertrekken, reden waarom de term ook verwijst naar ruimten die een nabootsing van deze vertrekken zijn en zich gewoonlijk bevinden aan weerszijden van de bema in klassieke kerken of moderne Grieks-orthodoxe kerken.
Voetstukken van grote altaarstukken die zijn versierd met beelden welke betrekking hebben op de voornaamste panelen daarboven. Voorheen gebruikt om te verwijzen naar de verhoging waarop de priester stond en waarop een altaar was geplaatst.
De algemene term voor typen christelijk geloof die zijn ontstaan tijdens de Reformatie. Hoewel de vroegste vormen van protestantisme werden beoefend door de volgelingen van Luther, Calvijn en Zwingli, wordt de term tegenwoordig gebruikt voor de meeste overtuigingen die niet rooms-katholiek of orthodox zijn. Protestanten willen dichter bij de geloofsstijl van de vroege kerk staan, die volgens hen in de katholieke praktijk overschaduwd is geraakt. De term is afkomstig van het woord 'protestari', wat niet alleen 'protesteren' betekent, maar ook 'belijden'. Enkele algemene kenmerken van het protestantisme zijn: rechtvaardiging door het geloof alleen, de berusting van alle gezag bij de Bijbel en de leer dat alle gelovigen zelf hun zonden aan God kunnen belijden, waarbij het aanhoren van de biecht niet alleen aan priesters is voorbehouden.
Onderwijsinstellingen die speciaal zijn bedoeld om rabbijnen op te leiden; gebruik 'yeshiva's' voor scholen die lesgeven in de talmoedische wet in het algemeen en niet noodzakelijkerwijs alleen voor het rabbinaat. Gebruik 'theologische hogescholen' voor scholen die een opleiding bieden voor het priesterschap.
Wordt gebruikt voor onderwijsinstellingen met hogere opleidingsprogramma's die speciaal zijn bedoeld om rabbijnen op te leiden; gebruik 'yeshivas' voor scholen die les geven in de talmoedische wet in het algemeen en niet noodzakelijkerwijs alleen voor het rabbinaat. Gebruik 'theologische hogescholen' voor scholen die een opleiding bieden voor het priesterschap.
Kleine paarse stola met witte keerzijde meestal vervoerd in een foedraal. Wordt door de priester gebruikt bij het toedienen van de sacramenten buiten het kerkgebouw.
Sacristiemeubel in de vorm van een kast, bedoeld voor het bewaren van diverse liturgische objecten, zoals priestergewaden en altaargewaden, of voor andere liturgische doeleinden. Ingebouwd in de muur, een los meubelstuk of een integraal onderdeel van het sacristiemeubilair. Gewoonlijk is bovenaan een kruis aangebracht of een ander religieus symbool.
Een klok die bij de sacristiedeur hangt. Tegenwoordig wordt hij geluid bij de binnenkomst van de priester en wanneer deze de altaarruimte verlaat resp. bij aanvang en einde van de eucharistieviering. Ook wordt deze klok geluid bij de opheffing van het brood en de wijn (elevatio) tijdens de consecratie, tenzij men de later in gebruik genomen altaarschel gebruikt. In Vlaanderen tevens geluid bij aanvang van de communieuitreiking.
Verwijst naar kleine houten of ivoren beeldsnijwerken van heiligen en andere vereerde figuren, die werden gemaakt voor rooms-katholieken in Spaanse kolonies in Amerika, het Caribisch gebied en elders. De term kan ook verwijzen naar latere imitaties van deze vroege beeldsnijwerken. Ze kenmerken zich in het algemeen door een stijl die doet denken aan de 17de-eeuwse Spaanse barokstijl maar met een minder verfijnde techniek en primitieve voorstellingen van gelaatstrekken en anatomie. Ze werden waarschijnlijk oorspronkelijk gesneden door priesters die geïmporteerde beeldhouwwerken imiteerden en zijn uiteindelijk beïnvloed door inheemse stijlen. Ze werden uiterst populair in de Spaanse kolonies, konden worden aangetroffen in elk typisch christelijk huis en werden in kerken geplaatst, waar sommige de bestemming van bedevaarten werden. Het was gebruikelijk de santo’s te hullen in kleding van stof die vaak versierd was met complex borduurwerk. De term kan ook verwijzen naar tweedimensionale voorstellingen van heiligen die in Mexico en het zuidwesten van de Verenigde Staten ‘retablo’s’ worden genoemd. Driedimensionale beelden van heiligen worden vaak ‘bulto’s’ genoemd in Mexico en het zuidwesten van de Verenigde Staten.
Scholen die onderwijs bieden in theologie en religieuze geschiedenis, met als belangrijkste, maar niet als enige doelstelling het voorbereiden van de studenten op werk als priester, predikant of kerkmedewerker; worden meestal gesteund en beheerd door een kerk of een andere religieuze organisatie. Gebruik 'rabbijnenscholen' voor scholen die zijn gewijd aan het opleiden van rabbi's.
Onderwijsinstellingen die onderwijs bieden in theologie en religieuze geschiedenis, met als belangrijkste, maar niet als enige, doelstelling het voorbereiden van de studenten op werk als priester, predikant of kerkmedewerker; worden meestal gesteund of beheerd door een kerk of een andere religieuze organisatie. Gebruik 'rabbijnenscholen' voor scholen die zijn gewijd aan het opleiden van rabbi's.
Verwijst naar de Indiase religie die islamitische en hindoeïstische elementen bevat en is gesticht door Nanak Sikhs, volgelingen van Nanak en zijn negen opvolgers die ook wel de tien goeroes worden genoemd, in de Indiase regio Punjab aan het einde van de 15de eeuw. Kenmerkende principes zijn het idee dat er één God is die niet wordt verbeeld in afgodbeelden of afbeeldingen; de verantwoordelijkheid van het individu om een volgzaam leven te leiden dat wordt overheerst door het gebed en het lezen van het heilige boek, de Granth; en het streven naar een zielsverhuizing waarbij het individu een verbond aangaat met God. Belangrijke kenmerken van dit geloofssysteem zijn het ontbreken van een professionele priesterorde en de bevoegdheid van zowel mannen als vrouwen om religieuze ceremonies uit te voeren.
Zij die als bemiddelaars optreden tussen de natuurlijke en bovennatuurlijke werelden, als genezers of priesters die de toekomst voorspellen en bovennatuurlijke krachten beheersen ten behoeve van het welzijn van de samenleving.
Verwijst in het algemeen naar de religieuze praktijken van sommige Noord-Aziatische volkeren die geloven dat goede en slechte geesten de wereld bevolken, en dat zij via priesters, die als medium fungeren, deze geesten kunnen oproepen of met hen kunnen communiceren. Sjamanisme komt ook voor bij de voorchristelijke Lappen, de Inuit, de Prairie-Indianen van Noord-Amerika, sommige Australische Aboriginals en verschillende andere volken. De term werd oorspronkelijk gebruikt door het Tungus-volk van Siberië.
Een regeringsvorm waarbij God of een god zelf of via een priesterlijke orde regeert. Ook: regeringsvormen die in belangrijke mate worden beïnvloed door religieuze leiders.
Verwijst naar de beeldhouwstijl die de kunstenaar Unkei (1142-1212) ontwikkelde. De stijl kenmerkt zich door realistische, gevoelige portretten van boeddhistische priesters.
in de Roomse- en Oud-Katholieke kerken: stoel met lage rugleuning in het priesterkoor, ter zijde van het altaar, waarop de priester plaats neemt bij de vespers.
Meestal betreft het water bestemd voor gewijde handelingen en voor de rituele reiniging van personen en zaken. In meer specifieke zin, water dat door een priester is gezegend en bij diverse liturgische en godsdienstige handelingen wordt gebruikt, bijvoorbeeld bij een doop of zegening.
In het algemeen, schilderijen en kalligrafieën van zenboeddhistische priesters in China, Korea en Japan. Men gebruikt de term meer specifiek voor het werk van Japanse zenpriesters uit de Edo-periode (1600-1868). De inhoud van de schilderijen en kalligrafieën is gericht op de gedragsregels van de dharma. De stijl is krachtig, vrolijk en spontaan ��� soms zijn de werken zelfs slordig uitgevoerd. De term betekent letterlijk ���zenschilderij'. Gebruik ���gazen' voor schilderen als zenactiviteit.
Verwijst naar de oude pre-islamitische religie in Iran, gesticht door de Iranese profeet Zoroaster in de 6de eeuw v. Chr., met zowel monotheïstische als dualistische kernmerken die later het judaïsme, de islam en het christendom beïnvloedden. De religieuze samenleving is verdeeld in een structuur van drie klassen. De eerste bestaat uit leiders en priesters, de tweede uit strijders en de derde uit landbouwers en veefokkers. Elke klasse wordt vaak geassocieerd met goden of daiva's, hoewel Zoroaster elke godsverering afkeurde, behalve die van Ahura Mazda (de Wijze Heer). Het kenmerkende principe is het geloof dat het kwaad zijn oorsprong heeft in de prille fase van de schepping, toen de tweelingzoons van Ahura Mazda als gevolg van een bittere rivaliteit de vrijheid kregen om verschillende morele wegen te volgen. Spent Mainyu (de milde geest) koos het goede, Angra Mainyu (de vernietigende geest) het kwade.