Bakken, bakken, bakken.. bij KSART krijgt u de "taste of art" te pakken!
Welkom, voordat u kunt inloggen zet uw cookie instelling aan.
Nieuwe kunstvorm gevonden? Voeg nu een nieuwe kunstvorm toe!
De uiteinden van de hand van een mens of een dier, gewoonlijk vijf (zoals bij mensen) of vier in getal.
Verwijst naar de afdruk van de tekening aan de binnenkant van de vingertoppen.
Zeldzame primaat die op een eekhoorn lijkt, solitair is en in bomen leeft en op Madagaskar voorkomt. Het is een nachtdier en het enige levende lid van de familie Daubentoniidae.
Kleine, klokvormige dopjes die op de vingertop worden geplaatst om deze tijdens het naaien te beschermen.
Kleine kommetjes, van glas, zilver of ander materiaal, die water bevatten waarmee aan tafel de vingers kunnen worden gewassen.
Afrikaanse vingerringen waar scherpe, ronde of halvemaanvormige klingen aan zijn bevestigd, vaak met een zeer kleine schede ter bescherming van de drager; worden voornamelijk als wapen gebruikt en soms als snijgereedschap. Exemplaren met klingen die kleiner zijn dan normaal kunnen verborgen in de handpalm worden gedragen.
Kleine poppenkastpoppen die op één vinger passen en daarmee worden bewogen.
Gebedsring, voorzien van tien verhogingen en een kruisje, die met de duim rond de vinger kan worden gedraaid. Doet dienst als teller voor het juiste aantal gebeden van de rozenkrans.
Zeer kleine houtschaven.
Cisters met twee sleutelkasten, één voor de snaren die over de toetsen lopen en met de vingers worden verkort, en één voor de vrijzwevende snaren die niet worden verkort; vooral gebruikt in Frankrijk en Duitsland in de 17e en 18e eeuw.
Kelk met ongewijde wijn (ablutiewijn), die na de communie werd gegeven om de restanten van de hostie weg te spoelen. De cuppa is in de regel niet verguld aan de binnenzijde. Het is ook de kelk voor de vingerwassing na de communie-uitreiking buiten de mis. Staat op het altaar maar behoort tot de vasa non sacra.
Klein vaatwerk, meestal van glas en zonder voet, voor de vingerwassing met water na de communie-uitreiking buiten de mis. Staat op het altaar maar behoort tot de vasa non sacra.
Schalmeien met pirouette, een lange ijzeren stift met het riet, vijf of zes vingergaten en een klankbeker; pijp en klankbeker zijn uit één stuk hout gesneden en bedekt met leer; oorspronkelijk ontwikkeld en bespeeld in West-Afrika.
Lange dubbele klarinetten met één melodiepijp met zes vingergaten, één bourdon en meerdere losse verlengstukken voor verschillende toonhoogtes; oorspronkelijk ontwikkeld en bespeeld in het Nabije Oosten.
Reeks glazen schalen waarop muziek wordt gemaakt door over de randen te wrijven met bevochtigde of met magnesium ingewreven vingers, concentrisch gemonteerd op een horizontale staaf, draaibaar d.m.v. krukas en pedaal, oplopende afmetingen; rond 1761 ontwikkeld; ook de latere versie met ondiep, licht hellend onder de staaf aangebracht gootje met water voor bevochtiging van de schalen.
Vruchten van verschillende soorten van het geslacht Musa. Technisch gezien zijn het bessen; ze groeien in groepjes hoekige en vingerachtige vruchten, die uiterst voedzaam vruchtvlees bevatten binnen de schil.
De met een edelsteen versierde vingerringen van bisschoppen, teken van hun huwelijk met de kerk.
Moeren die uitgerust zijn met vleugelvormige uitsteeksels om het aandraaien met duim en vingers te vergemakkelijken.
Europese, doorgaans houten bekfluiten met zeven vingergaten en één duimgat.
Kleppensysteem voor de fluit, ontwikkeld door Theobald Boehm rond 1830, met een verbeterde plaatsing van vingergaatjes en een kleppenmechanisme dat volledige ventilatie mogelijk maakt en alle vingergaatjes onder gemakkelijke controle van de vingers brengt. Andere instrumentenmakers pasten het systeem later toe op de klarinet, hobo, fagot en andere aerofonen.
Vuistwapens die bestaan uit een metalen band die om de vingers of om de hand wordt geschoven, maar de duim er buiten laat; gebruikt om het effect van een vuistslag te versterken.
Lange, slanke, laag gestemde schalmeien met een smalle, licht conische boring en een flesvormige of gerende klankbeker, zes vingergaten in twee groepen van drie en soms met één of meer kleppen; ontwikkeld in Europa tussen de 14e- en 16e eeuw.
Familie waartoe de drievingerige luiaards behoren.
Leden van een genus van vier soorten in bomen levende zoogdieren die bekend staan om hun trage bewegingen en die inheems zijn in de laaglanden van de tropische bossen van Zuid- en Midden-Amerika. Ze verschillen van de tweevingerige luiaards doordat ze groter zijn, zich iets sneller voortbewegen en vaak in de vork van een boom zitten in plaats van aan takken te hangen.
Verwijst naar pijpen die deel uitmaken van andere blaasinstrumenten, niet zijn voorzien van vingergaatjes en worden gebruikt om een enkele noot aan te houden. Als zelfstandig muziekinstrument is het gewoonlijk vervaardigd van eucalyptushout en gemiddeld anderhalve meter hoog, en wordt dan 'didgeridoo' genoemd. Wordt vaak gebruikt bij ceremonies van de Australische inheemse bevolking.
Concussie-instrumenten die bestaan uit een paar kleine, ondiepe komvormige stukken hardhout die met de holle kanten naar elkaar toe met elkaar verbonden zijn door een koordje. De speler houdt ze vast met een lus die rond de duim is geslagen. De twee delen worden tegen elkaar getikt met de vingers. Meestal worden er twee paren tegelijk bespeeld, waarbij het ene paar een hogere toon heeft dan het andere.
infraorde met daarin de familie van aye-ayes of vingerdieren, kleine primaten die in bomen leven.
Leden van een genus van twee soorten in bomen levende zoogdieren die bekend staan om hun trage bewegingen en die inheems zijn in de laaglanden van de tropische bossen van Zuid- en Midden-Amerika. Ze verschillen van drievingerige luiaards doordat ze kleiner zijn, zich iets trager voortbewegen en meestal ondersteboven aan een boomtak hangen in plaats van in bomen te zitten.
Een citer is een muziekinstrument dat circa 1850 vanuit Oostenrijk in Engeland en Amerika werd geïntroduceerd. Het heeft dertig tot veertig snaren die onder aan de ondiepe houten klankkast het instrument in gaan. Het instrument is voorzien van meestal vijf metalen melodiesnaren met fretten, die met mechanische schroeven te stemmen zijn, en soms wel dertig of meer snaren zonder fretten van darm of nylon, die worden gestemd met metalen polsschroeven. Het instrument wordt bespeeld door met de vingers en duim te tokkelen. In sommige varianten is een toets met fretten aangebracht op een hartvormige klankkast (strijkciter) of een vioolvormige klankkast (vioolciter), en wordt het instrument bespeeld met een strijkstok.
Gespecialiseerd type @'mitten gauntlets' waarbij het laatste vingerharnasplaatje was verlengd waardoor het, als de hand gesloten was, vastgemaakt kon worden aan de manchet zodat de hand rond een wapen was geklemd; ze waren populair in de 16e eeuw als @'double pieces' voor harnassen voor gevechten te voet.
De tak van forensische wetenschap die zich bezighoudt met de bestudering van vingerafdrukken, om de identiteit vast te stellen van de persoon die ze achterliet of van wie ze zijn genomen. Gebruik 'dactyloscopie (techniek)' voor de methode of techniek van het analyseren of identificeren van vingerafdrukken.
De methode of techniek van het analyseren of identificeren van vingerafdrukken. Gebruik 'dactyloscopie (wetenschap)' voor de tak van forensische wetenschap die vingerafdrukken bestudeert.
Eénvellige bekertrommen uit het islamitische Nabije Oosten en Noord-Afrika, die zijn gemaakt van aardewerk, hout of metaal met een open onderkant. Ze worden bespeeld met de vingers en de palmen van beide handen, waarbij ze onder de arm worden gehouden of op een dij rusten.
Recentelijk uitgestorven vingerdier dat verwant was aan het vingerdieren. Er zijn alleen subfossielen bekend (gedeeltelijk gefossiliseerde resten). De dieren waren twee keer zo groot als de aye-ayes die op Madagaskar voorkomen en leken daar morfologisch gezien sterk op.
Een soort servies voor het dessert dat wordt geserveerd als de laatste gang van een maaltijd, meestal bestaand uit dessertbordjes, dessertschaaltjes, dessertvorken, dessertmessen, dessertlepels en soms een opscheplepel en vingerkommetjes.
Samengestelde rietpijpen, bestaande uit een luchtdichte zak van leer, textiel of rubber als luchtreservoir, één of meerdere speelpijpen met vingergaten, waarop de melodie wordt gespeeld, en meestal ook nog één of meer brompijpen die een constante achtergrondtoon veroorzaken. Alle pijpen hebben rieten en zijn aan de zak bevestigd met houten pijpen die in de openingen van de zak zijn gebonden.
Rietpijpen, die ofwel bestaan uit twee met elkaar verbonden pijpen ofwel uit een enkel stuk hout met twee boringen, waarbij de luchtkolommen aan het trillen worden gebracht door middel van een idioglot enkel riet. Soms hebben beide pijpen vingergaten, soms heeft slechts één pijp vingergaten en dient de ander als brompijp; reeds bekend uit het oude Egypte.
Cilindrische instrumenten met dubbel riet uit Armenië en Turkije. Ze hebben gewoonlijk acht vingergaten en één duimgat. Met hun warme timbre worden ze gebruikt voor lyrische melodieën.
Schroeven met een kop die gekruld of geplet is, zodat die met duim en vingers kan worden aangedraaid.
De duimschroef is een martelwerktuig. Het is een eenvoudige bankschroef, soms met uitstekende noppen op de binnenoppervlakken. Duim of vingers van het slachtoffer werden in de bankschroef geplaatst en langzaam verpletterd.
Fluit met twee vingergaten en een duimgat. Gewoonlijk werd een trommel gespeeld in de andere hand. Het was door overblazen mogelijk een volledige diatonische toonladder te spelen. Heel wat volkse wijsjes en dansen lagen daardoor binnen het speelbereik.
Dunne, taps toelopende stokjes, vaak van hout of ivoor gemaakt, die in één hand tussen de duim en vingers worden vastgehouden en worden gebruikt tijdens het bereiden of eten van voedsel. Worden voornamelijk gebruikt in China, Japan en andere Aziatische landen.
Vuistwapens bestaande uit een vingerring met een scherpe metalen haak; gebruikt voor man-tot-man gevechten, maar ook als versiering, vooral in de Great Lakes regio in Oost-Afrika.
Pantserhandschoenen voorzien van scharnierende vingers, van elkaar gescheiden om meer onafhankelijke beweging van de afzonderlijke vingers mogelijk te maken.
Kannen met een geperforeerde hals en tussen de drie en acht tuiten langs de rand, waardoor normaal drinken of schenken onmogelijk is. Drinken of schenken kan alleen als bepaalde gaatjes langs de rand en onder de handvaten worden afgedekt met de vingers.
Snoer met kralen die voortdurend met de vingers worden rondbewogen om iets te doen te hebben en zo zorgen of spanningen te verlichten.
Kleppensysteem waarbij elk vingergat alleen geopend wordt om de eigen noot te produceren; wordt in Europa gebruikt voor een beperkt aantal instrumenten zoals ophicleïden en bepaalde doedelzakken.
Het vermogen tot waarnemen door middel van fysiek contact, met name met de vingers.
Vingerringen die bestaan uit twee of soms drie afzonderlijke ringen die met elkaar zijn verbonden, waarbij de schacht in de lengte is verdeeld zodat de ringen onzichtbaar als één ring in elkaar passen.
Meervoudige fluiten uit Tibet. Glingbu’s worden toppelings geblazen, meestal drievoudige fluiten met identiek geplaatste vingergaten op elke buis.
Uitvoerend kunstenaars die illusies creëren en vingervlugge trucs, goocheltrucs and andere vormen van illusionisme uitvoeren op het toneel. Te onderscheiden van 'tovenaars', die rituele handelingen bestuderen en uitvoeren, teneinde menselijke of natuurlijke gebeurtenissen te beïnvloeden door het oproepen van externe, niet-menselijke mystieke krachten.
Verwijst naar de cultuur van de Gupta-periode in Noord-Centraal-India vanaf de vroege 4de eeuw tot de late 5de eeuw, een periode die wordt beschouwd als de 'klassieke' periode van Indiase kunst. Tijdens de Gupta-periode was er sprake van een grote activiteit op het gebied van wetenschap, visuele kunsten, muziek en literatuur, en de periode had haar hoogtepunt tijdens de heerschappij van Chandra Gupta II (375-415 n. Chr.). Sommige van India's oudste bewaard gebleven schilderingen werden in deze periode gemaakt in de boeddhistische grotten van Ajanta in de Deccan; de schilderingen worden gekenmerkt door levendige kalligrafische lijnen en levensechte contemporaine details. De beroemde bouwkundige Gupta-stijl ontwikkelde zich mogelijk uit de Kushana-stijl; tegen het eind van de 4de eeuw had zich een duidelijke boeddha-icoon ontwikkeld, die werd gekenmerkt door monumentale eenvoud en een verfijnd realisme. De spanning van vroegere Mathuran-beeldhouwkunst is vervangen door een kalme en rustige atmosfeer die een spirituele andere wereldlijkheid aanduidt die een kenmerk is van de boeddhistische Gupta-stijl. Onder de vele beeldhouwkundige vondsten bij Sarnath is een groep sculpturen die bekend staat als de 'natte boeddha's' met nauwsluitende kleding en vliesachtige vingers als typische Gupta-kenmerken. Gedurende deze periode trad de hindoekunst op de voorgrond; het vroegste en opvallendste voorbeeld van Gupta-hindoekunst is de in rotssteen uitgehouwen schrijn van Udayagiri uit 401. De beeldhouwer van de reliëfs van de verwoeste Dashavatara-tempel bij Deogarh kopieerde de boeddhistische stijl van Sarnath en paste deze toe op een hindoemotief, met opmerkelijk resultaat. Er is echter heel weinig Gupta-kunst overgebleven, aangezien een groot deel van deze kunst, zowel boeddhistische als hindoeïstische kunst, werd vernietigd tijdens de invasies van de Hunnen en de komst van de islam.
Vedels uit het voormalige Joegoslavië, met een bovenblad van dierenhuid met één, soms twee snaren van getwijnd paardenhaar die door de bespeler vanaf de zijkant met de vingers worden verkort. Ze worden tijdens het bespelen tussen de knieën of op schoot gehouden en aangestreken met een kromme strijkstok.
Delen van het lichaam van een mens of een dier, gewoonlijk met vingers, die zich bevinden onder het polsgewricht van de armen en zich kenmerken doordat ze normaliter gebruikt worden voor andere doeleinden dan steun en voortbeweging. Gebruik 'voeten (dierlijke lichaamsdelen)', 'klauwen (dierlijke lichaamsdelen)', 'hoeven (dierlijke lichaamsdelen)' of een andere passende term voor de uiteinden van poten of benen.
Te gebruiken voor poppenkastpoppen met een holle kop die is bevestigd aan materiaal dat over de hand van de poppenspeler heen past, waarbij de duim en vingers die de pop bewegen verborgen blijven.
Bedekkingen voor de hand die iedere vinger apart omsluiten en soms doorlopen tot over de pols en arm.
Birmese pijpen met dubbel riet, zeven vingergaten en aan de achterzijde een duimgat.
Fluiten uit hedendaags Egypte en Marokko. Ze hebben meestal zes vingergaten.
Stokje gehanteerd om de te lezen tekst in boeken aan te wijzen. Aan het uiteinde is veelal een zilveren handje met uitgestoken wijsvinger bevestigd.
Motieven die een symbool van een hand met uitgestrekte wijsvinger weergeven, gebruikt om aandacht te vestigen op een specifiek aandachtsgebied op een gedrukte pagina.
Afbeelding van een hand met een gestrekte wijsvinger die men bij teksten in de kantlijn zette om de aandacht te vestigen op opmerkelijke passages, met name van de twaalfde tot de achttiende eeuw in de westerse wereld. Tegenwoordig gebruikt men de index als een typografisch symbool voor hetzelfde doel in teksten of op internet, maar ook als opsommingsteken en in andere contexten.
Ronde of ovale rondgezette zilveren plaatjes voorzien van punten om de kaas op te pakken. De kaasduimen worden om duim en wijsvinger geschoven
Rechte fluiten uit de Balkanregio en Turkije, meest gemaakt van zachthout of rietstengels, met een cilindervormige boring en een naar streekgebruik verschillend aantal vingergaten.
Engelse gitaren die zijn uitgerust met tokkel- of strijkautomaat, zodat dit niet met de vingers hoeft te gebeuren.
Verticale fluiten uit zuidelijk Afrika met drie vingergaten. Ze zijn soortgelijk aan de ombgwes van het Katangavolk in Zimbabwe in die zin dat ze worden gemaakt van een gesloten rietstengel in een holle nsalabast. De fluit wordt bespeeld door langs een gat in de bast te blazen.
Mondorgels uit Laos en Thailand, bestaande uit een aantal bamboe pijpen die op lengte zijn gerangschikt in twee rijen en bijeen worden gehouden door de windkamer, waar ze doorheen steken. De koperen of zilveren rieten zijn in de wand van de pijp bevestigd, binnenin de windkamer, en de toongaten zijn in de pijpen uitgesneden op vingerafstand boven de windkamer.
Verzamelterm voor de verschillende mechanische systemen die ontworpen zijn ter aanvulling van de vingers bij het bedienen van de vingergaatjes in aërofonen.
Citerachtige snaarinstrumenten met een lange, rechthoekige klankbodem of een cilindrische klankkast met een licht gewelfd oppervlak en meestal, maar niet altijd, met beweegbare kammen. Ze worden met de vingers getokkeld.
Snaarinstrumenten uit Oeganda die bestaan uit een aantal afzonderlijke citerachige instrumenten van gierststengel met één snaar; ze worden in de open handpalm gehouden en met een opwaarste beweging van de wijsvinger getokkeld.
Familie waartoe de tweevingerige luiaards behoren.
Wordt gebruikt voor pijpen die een samenstellend deel zijn van andere blaasinstrumenten, voorzien van vingergaatjes, die gebruikt worden voor het spelen van de melodie.
Bedekkingen voor de hand die de vingers onbedekt laten; vooral die doorlopen tot de elleboog of erboven en die zijn gemaakt van kant, net of iets dergelijks.
Pantserhandschoenen die bestaan uit een kokervormige pantsermanchet, een enkele plaat of verscheidene scharnierende harnasplaatjes die de rug van de hand bedekken en harnasplaatjes die de vingers bedekken, waarbij alleen de duim onafhankelijk kan bewegen. Ze waren populair van de 15e tot halverwege de 16e eeuw in die delen van Europa die door de Duitsers werden overheerst.
Beschermhoezen die vrouwen over hun vingers dragen om hun nagels te beschermen, in sommige culturen ook als statussymbool.
Kleine borstels met stug borstelhaar die worden gebruikt voor het schoonmaken van de vingernagels.
Kleine mechanische apparaten die worden gebruikt voor het knippen van vinger- en teennagels.
Heldere of gekleurde lak die op de vinger- of teennagels wordt aangebracht, meestal ter verfraaiing maar soms ook als beschermlaag.
Kleine vijlen die van metaal of karton zijn gemaakt en worden gebruikt voor het bijwerken, gladmaken en scherp maken van vingernagels. Hebben soms een punt om het vuil onder de nagels te verwijderen.
Rechte fluiten, oorspronkelijk gemaakt van rietstengels en meestal met vijf tot zeven vingergaten en één duimgat; vervaardigd en bespeeld in het Midden-Oosten, Iran en Centraal-Azië.
Langsfluiten, kegelvormig uitgehold, meestal met drie vingergaten en uitlopend in een korte, omhoog staande tuit; van hout, klei of walvistand; vervaardigd en bespeeld door de Maori.
Japanse dwarsfluiten van het No theater, gemaakt van drie tot zes aan elkaar gebonden korte stukken bamboe. Net zoals de 'ryuteki' met zeven vingergaten op gelijke afstanden, een balansgewicht bovenaan, een roodgelakte boring en een omhulsel van schors of twijn. In tegenstelling tot bij de 'ryuteki' is een korte buis in de boring aangebracht, tussen het mondstuk en het eerste vingergat, is bovenaan een metalen versiering aangebracht en is de rode lak, waarmee de boring bedekt is, bij mondstuk en vingergaten ook aan de buitenzijde aangebracht.
Bolvormige fluiten met een aanblaasrand, acht vingergaten en twee duimgaten; van klei, porselein, hout of kunststof.
Instrument ontworpen voor fysieke therapie voor de handen. Het bestaat uit vier klemmen waarin de vingers worden vastgezet, een steun voor de handpalm en een slinger die de klemmen doet bewegen en de vingers in de bepaalde posities dwingt om hun flexibiliteit te vergroten.
Verticale fluiten van het Katangavolk in Zimbabwe. Ze worden gemaakt van een gesloten rietstengel die wordt aangebracht in een holle nsalabast. De stengel heeft twee vingergaten en de fluit wordt bespeeld door langs een gat in de bast te blazen.
Kleppensysteem dat veel voorkomt bij Europese blaasinstrumenten, waarbij de vingergaatjes open staan wanneer ze niet in gebruik zijn.
Tsuzumi's; bespeeld door het instrument aan te slaan met de vingers van de rechterhand.
Birmese snavelfluiten, gemaakt van bamboe en met zeven vingergaten.
Meervoudige rechte fluiten bestaande uit een aantal pijpen van verschillende lengten die in de vorm van een vlot of een bundel zijn samengevoegd. De pijpen hebben geen vingergaten of mondstukken.
Fluiten van goedkoop materiaal, meestal metaal of kunststof, met 6 vingergaten.
Een typische vorm van phialae met in het midden een holle knop – een omphalos – die omhoog steekt in de kom. Het vat werd vastgehouden met de middelvinger in de onderkant van de omphalos en de duim om de rand geklemd.
Thaise rietpijpen met cilindrische boring. Ze hebben meestal zes vingergaten aan de voorzijde.
Korte, buisvormige fluiten met cilindrische boring, wijd uitlopend aan het einde, 2 vingergaten en 1 duimgat aan de onderzijde; Londen, 1856.
Kleine fluiten die een octaaf hoger klinken dan de gebruikelijke orkestfluiten maar dezelfde vingerzetting en hetzelfde kleppenmechaniek gebruiken.
Dwarsfluiten voor marsmuziek en het geven van signalen met 6 vingergaten, cilindervormige boring, een scherpe, snerpende klank en zonder kleppen. Sinds de 19e eeuw ook een model met kegelvormige boring en een 7de vingergat, vaak met klep, voor de Es.
Toppelings geblazen bekfluiten van riet, been of hout, met verschillende aantallen vingergaten; vervaardigd en bespeeld in de Andes.
Snaarinstrumenten met korte hals en peervormige klankkast, 10-24 frets op hals en bovenblad, 4 snaren van zijde of nylon; getokkeld met de vingers; China.
Genus van 10 soorten. Het is het enige genus van de familie Platanaceae. Deze grote bomen zijn inheems in Noord-Amerika, Oost-Europa en Azië. Ze hebben een schilferende schors, grote afvallende, gewoonlijk gevingerde en gelobde bladeren, en bolvormige bloem- en zaadknoppen. Op de bomen groeien bloemen van beide geslachten, maar in verschillende trossen.
Middelen die gemaakt zijn van een of ander stijf materiaal, zoals hout, metaal, been, ivoor, schild of schacht, en die gebruikt worden om de snaren van een muziekinstrument te tokkelen. Ze kunnen vastgehouden worden in de hand, rondom de vinger worden gedragen, of een deel vormen van het mechaniek op sommige toetsinstrumenten zoals de klavecimbel.
Orde van 16 families met ten minste ongeveer 300 soorten, waaronder de mens, mensapen, apen, lemuren en verwante soorten. Gewoonlijk hebben ze relatief ronde schedels, platte gezichten, korte kaken en neuzen, naar voren gerichte ogen en een opponeerbare vinger aan de handen en een opponeerbare teen aan de voeten (behalve bij mensen). De meeste soorten zijn afstammelingen van behendige boombewoners. Dit blijkt uit de kenmerken van de schedel, de tanden en de ledematen. Diverse soorten, zoals Homo sapiens, leven niet meer in bomen, maar hebben nog steeds veel van deze kenmerken. De hersenen van primaten hebben een unieke kloof, de fissura calcarina, tussen de primaire en secundaire visuele gebieden aan beide zijden van de hersenen. En alleen primaten hebben platte nagels en geen klauwen en hoeven, zoals andere zoogdieren. De meeste moderne primaten leven in de tropen of subtropen, maar enkele soorten komen ook voor in gematigde gebieden. De eerste primaten verschenen in het Vroeg-Eoceen (54,8 miljoen tot 49 miljoen jaar geleden) of misschien het Laat-Paleoceen (57,9 miljoen tot 54,8 miljoen jaar geleden).
Uitgestorven orde vliegende reptielen uit het Mesozoïcum. Kenmerkend was de zeer lange vierde vinger aan de voorste ledematen waaraan een vleugelmembraan vastzat waarmee de dieren konden vliegen.
Dubbele klarinetten bestaande uit twee evenwijdige pijpen, ieder met een enkel opslaand riet en een per streek verschillend aantal vingergaten, bevestigd op een ronde kalebas, die luchtdicht is afgesloten met was en die dienst doet als blaaspijp en windkamer. Meestal dient de rechter pijp als een melodiepijp en de linker als brompijp, waarbij de gaten waar nodig zijn gestopt; vervaardigd en bespeeld in India en Ceylon.
Rechte fluiten in verschillende varianten: van been, klei, kalebas, hout of metaal, met maximaal acht vingergaten; en modernere versies met vijf tot zes op gelijke afstand gelegen vingergaten en één duimgat aan de onderkant van de fluit; vervaardigd en bespeeld in Zuid-Amerika .
Primitieve gitaren van Afrikaanse volkeren, in het bijzonder Hottentotten en Bosjesmannen. Ze hebben gewoonlijk geen fretten, een buik van huid en drie of vier snaren die met de vingers worden bespeeld.
Lange sikkel- of S-vormige blaasinstrumenten met conische boring en enkele of dubbele klankbeker en zonder vingergaten of kleppen, geluid producerend door lipspanning van de speler; aangeblazen aan het uiteinde; oorspronkelijk ontwikkeld en bespeeld in India.
Zinken met conische boring en rechte buis gemaakt uit één stuk hout, 6 vingergaten.
Tibetaanse schalmeien met een dubbel riet, gebruikt in boeddhistische rituelen. Ze hebben een conische boring, zeven vingergaten en een mondstuk met pirouette.
Vingerringen waar een zinnespreuk, een korte, sentimentele zegswijze, in is gegraveerd. Dateren uit de 17e eeuw, vaak een verlovings- of trouwring.
Kleine ronde banden die om de vinger worden gedragen.
Vingerringen die zijn gemaakt ter herinnering aan een overleden persoon, die vaak worden uitgedeeld bij begrafenissen. Ze zijn meestal goud met zwart of van blauw of wit email, met de naam van de overledene en de geboorte- en sterfdatum erop. Soms zijn er een haarlok, portretten of gevoelige taferelen in verwerkt.
Japanse dwarsfluiten gemaakt van een enkele bamboebuis. Net zoals de 'nokan' met zeven vingergaten op gelijke afstanden, een balansgewicht bovenaan, een roodgelakte boring en een omhulsel van schors of twijn. In tegenstelling tot bij de 'nokan' is een geborduurde versiering op rode achtergrond bovenaan aangebracht; voor hofmuziek en bij sommige volksdansen gebruikt.
Lamellofonen bestaande uit een houten plank of klankbodem met tongen aan één uiteinde; bespeeld door de losse einden van de tongen met wijsvinger en duim neer te drukken en weer los te laten; Afrika.
Uitgestorven orde van reptielen die werd gekenmerkt door een triradiaat bekken waarbij de onderste bekkenelementen benedenwaarts zijn gericht, een foramen subnarialis, enigszins gereduceerde vingers, voorste ledematen die doorgaans duidelijk korter zijn dan de achterste ledematen, en drie tot zeven sacrale wervels. Hiertoe behoren alle theropode vleesetende dinosaurussen en een van de twee grote families van plantenetende dinosaurussen. Kwam voor in het late Trias tot het late Krijt, waarna alle niet-vliegende Saurischia uitstierven.
Deurhendels voor een schuifdeur die verzonken in de deur zijn aangebracht met een pen-en-gatverbinding en die een gewelfde uitsparing hebben die dient om de vingers achter te haken.
Serpenten, koper met houten klankbeker, 2 scherpe U-vormige krommingen, 6 vingergaten, 3 of 4 kleppen, kromme aanblaasbuis met mondstuk, rechtopstaand; Parijs, rond 1833.
Een olieverfglazuur dat met de vingertoppen wordt aangebracht op huidskleuren om schaduwen te creëren.
Rechte fluiten van bamboe met een ingekerfde lip, vier vingergaten en één duimgat, vervaardigd en bespeeld in Japan.
Schalmeien met een riet dat in een conische metalen stift is bevestigd en omwikkeld met een koordje zodat deze luchtdicht in de houten pijp past; met zeven vingergaten op gelijke onderlinge afstand en een niet al te wijd uitlopende geelkoperen klankbeker; vervaardigd en bespeeld in het noorden van India.
Japanse schilderstijl die ook wel bekend staat als 'vingertopschilderen', waarbij kunstenaars inkteffecten creëren met hun vingertoppen of vingernagels. Voornamelijk gebruikt door Nanga-kunstenaars.
Mondorgels met een gelakte houten schaal als windkamer, een kort mondstuk en zeventien bamboe pijpen die symmetrisch in een cirkel zijn gerangschikt, waarvan er twee geluidloos zijn, zonder riet of vingergat; voortgekomen uit de Chinese 'cheng', vervaardigd en bespeeld in Japan.
Snapsloten waarvan de sluitkom een uitstekende verbinding of vinger heeft door de druk die wordt uitgeoefend door één of twee kogels met veerwerking.
Schalmeien van hout met een wijd uitlopende metalen klankbeker, zeven vingergaten aan de voorkant, één duimgat aan de achterkant en een pirouette; afkomstig uit Centraal-Azië, voor de 16e eeuw geïntroduceerd in China.
Schalmeien uit Joegoslavië met een conische vorm en zes vingergaten.
Een zeer zachte steen die voornamelijk uit gehydrateerd magnesium silicaat bestaat. Het is gemakkelijk te bewerken en wordt al sinds de oudheid voor reliëfs gebruikt. Het is meestal wit, grijsachtig groen, bruin of in zeldzame gevallen, rood of zwart. De stenen werden gesneden voor kommen, dozen en kleine objecten zoals beeldjes, kralen, zegels, amuletten en scarabeeën. In de moderne constructie wordt het gebruikt voor laboratoriumgootstenen, aanrechtbladen, en elektrische panelen. Inheemse speksteen is zo zacht dat het kan worden bekrast met een vingernagel, maar verhitten resulteert in uitdroging en verharding van de steen. Sommige oude speksteen gravures werden vervolgens geglazuurd en daarna verhit, waarbij het mineraal enstatiet ontstaat, wat hard genoeg is om glass te krassen.
Verwijst naar een Neolithische stijl en cultuur die is genoemd naar de archeologische vindplaats bij Starveco in Servië, maar die voorkwam in een uitgestrekt gebied dat het huidige Slowakije, het westen van Oekraïne, Roemenië, het oosten van Hongarije, Bulgarije, Servië, het noordoosten van Bosnië en Kroatië omvatte.Onderzoekers zijn het er in het algemeen over eens dat de stijl en cultuur bestond van het 6de millennium tot circa 4.200 v. Chr. De cultuur kende voornamelijk jagers en vissers, met hier en daar landbouw, en kenmerkt zich door de vervaardiging van messen en verfijnde bijlen, en dikwandig aardewerk, aan de bovenkant geplooid door vinger of nagelafdrukken en versierd met kenmerkende kromlijnige en spiraalvormige ontwerpen.
Schalmeien, bestaande uit een houten pijp met conische boring en een klankbeker uit één stuk, met zeven vingergaten, één duimgat, een metalen stift waarin het riet is bevestigd en een pirouette. Bespeeld door het riet in de mond te houden; vervaardigd en bespeeld in zuidelijk Azië, voornamelijk Kasjmir.
Bekertrommen met een cilinder van gebakken klei, 1 trommelvel van dierenhuid, vastgemaakt met hennepdraad; bespeeld door ze aan te slaan met de vingers van beide handen; Bulgarije, Joegoslavië.
Verwijst naar islamitische bidsnoeren met kralen waarin eenheden van 99, 33 of andere getallen de namen van God symboliseren; de gebedskralen, die oorspronkelijk uit Perzië afkomstig zouden zijn, zijn meestal vervaardigd uit hout, been of edelstenen, met aan elkaar geknoopte uiteinden. Moslims raken de kralen een voor een aan en zeggen daarbij een van de talloze mogelijke gebedsformules op, meestal 'Glorie zij Allah'. Aangezien een gebed ook in stilte vanuit het hart mag worden uitgesproken, kan men zijn loftuitingen aan God verveelvoudigen door tijdens een gesprek de kralen door de vingers te laten gaan.
De vingers van de voet van een mens of een dier.
Te gebruiken voor optisch speelgoed dat bestaat uit schijfjes met een verschillende afbeelding aan elke zijde, die als een geheel gezien worden wanneer de schijfjes snel worden rondgewenteld door met de vingers aan de touwtjes waar ze aan vast zitten te trekken; ontworpen rond 1820.
Snaarinstrumenten met lange hals en 2 sleutelkasten: één voor de snaren die over de toets lopen en tijdens het spelen met de vingers worden verkort, de andere, die hoger en opzij van de eerste is geplaatst, voor de lange vrijzwevende snaren die niet worden verkort; bespeeld door te tokkelen.
Hoge, slanke wijnglazen met een kleine conische kelk, een zeer dunne steel die makkelijk met de vingers kan worden gebroken, en een voet met steel.
Hefboomachtige mechanismen die zijn vastgemaakt aan of een deel uitmaken van een muziekinstrument of andere geluidvoortbrenger en die functioneren als deel van het mechanisme dat rechtstreeks geluid produceert, zoals wanneer er lucht door een pijp wordt toegelaten of wanneer er gezorgd wordt dat een snaar wordt aangeslagen of getokkeld, of die, op een niet al te grote aërofoon, gebruikt worden om de toongaten te beheren die zonder hulp buiten bereik of te groot zijn voor de vinger.
Planken die zijn vastgemaakt op de halzen van sommige snaarinstrumenten, variërend in vorm zoals de karakteristieke kenmerken van specifieke instrumenten voorschrijven, waarover de snaren zijn gespannen en waartegen de snaren worden geduwd door de vingers van de speler.
Instrumenten met flexibele tongen of lamellen aan één eind vastzittend; bespeeld met de vingers of met een trilmechaniek.
Vorken die tijdens het snijden worden gebruikt voor het vasthouden van vlees en soortgelijk voedsel. Zijn over het algemeen voorzien van twee lange tanden die ietwat gebogen kunnen zijn en hebben soms aan het begin van het handvat een voorwerp waarop men de wijsvinger en duim kan rusten. Gaan soms samen met een voorsnijmes.
Dat deel van het afvuurmechanisme van projectielwapens dat met de vinger wordt bediend.
Dwarsfluiten van de Vendavolkeren in Zuid-Afrika. Ze worden gemaakt van rivierriet, hebben twee of vier vingergaten en worden bespeeld door jongens die vee hoeden.
Te gebruiken voor aërofonen met over het algemeen een conische boring en een houten klankkast, gemaakt van of omwonden met berken- of andere schors, met vingergaten, een bekervormig mondstuk en een hoornen beker aan het andere uiteinde; voorbeelden hiervan zijn aan het begin van de jaren dertig van de 20ste eeuw gemaakt door Teppo Repo, afkomstig uit de Russische regio Ingra, die het instrument meenam naar Finland. Ook heel algemeen gebruikt voor uiteenlopende houten hoorns uit Finland, meestal gemaakt van of bedekt met berkenschors, met of zonder vingergaten, sommige lijkend op trompetten of kornetten, andere met een enkel riet.
Taborfluiten uit Baskenland. Txistu’s hebben twee vingergaten en aan de achterzijde één duimgat. Ze worden bespeeld met de linkerhand terwijl de rechterhand een trom bespeelt die aan de linkeronderarm hangt.
Snaarinstrumenten, per streek verschillend van vorm, bamboe, 7-20 snaren, uit de buitenste laag van de bamboe gesneden, ook van metaal; snaren worden aan beide uiteinden omhoog geduwd met kleine kammetjes; bespeeld door met de vingers te tokkelen; Madagaskar. Gebruik: 'sesando's' voor gelijksoortige snaarinstrumenten uit Timor.
Ringen die liefdespartners dragen om de ringvinger van de linker- of rechterhand als symbool van hun voornemen om te gaan trouwen. In de westerse wereld zijn het gewoonlijk ringen van goud of zilver met één of meer diamanten of andere edelstenen.
Banjo's met 5 snaren, 4 van de gebruikelijk lengte, de vijfde halverwege de hals onder de laagste snaar vastgemaakt met een stemsleutel; bespeeld door te tokkelen met vingers en duim.
Bedekkingen voor de hand die vier vingers in een gedeelte omsluiten en de duim in een ander.
Rechte fluiten van een enkele bamboebuis met een inkeping aan het einde, met een rand waartegen de speler blaast; in verschillende maten met verschillende aantallen en schikkingen van de vingergaten; vervaardigd en bespeeld door de Han-Chinezen.
Vingerringen die zijn voorzien van een signet of zegel en al heel vroeg werden gebruikt om documenten te waarmerken door de zegel erop af te drukken; later werden ze voor de sier gedragen.
Vingerbekkens; oude en moderne islamitische wereld; Zuidoost-Europa, Turkije.
Blaasinstrumenten, sopraan-, sopranino- en tenorstemming, bestaande uit een lange houten of ivoren buis, conische boring, recht, ook licht gebogen, vingergaten; bespeeld door lipspanning; Europa.
Dubbele klarinetten bestaande twee evenwijdige cilindrische pijpen van gelijke lengte, beide met evenveel vingergaten, meestal vier tot zes, met dezelfde onderlinge afstand; vervaardigd en bespeeld in het Nabije Oosten.
Schalmeien uit Macedonië en Zuid-Servië. Ze hebben in het algemeen zeven vingergaten en een cilindrische boring van boven en een conisch gedeelte aan de onderzijde.
Schalmeien, in verschillende regionale varianten, doorgaans bestaande uit een houten buis met een conische boring, zeven vingergaten aan de voorkant, één duimgat aan de achterkant, een wijd uitlopende klankbeker en een klein riet met een metalen pirouette eronder; vervaardigd en bespeeld in de Arabische wereld en - onder islamitische invloed -in gebieden in Europa en Azië.